Jeroen Sprenger

Kort van memorie

Geschiedschrijving zit vol valkuilen, vooral als het snel moet. Herinneringen van een feit of gebeurtenis zijn gekleurd door latere gebeurtenissen. De laatste herinnering is als het ware de baas over de vroegere herinnering waar het allemaal om begonnen is: is de schitterende  anekdote over jezelf als tweejarige nu een eigen echte herinnering of is het een herinnering van de verhalen van de ouders? In feite zijn die herinneringen voor jezelf niet meer van elkaar te onderscheiden, zoals zoals de filosoof Kant/Hegel ooit eens opmerkte: het bewustzijn oordeelt over het bewustzijn. Tja, wie was dat ook al weer?

In de rubriek Kort van Memorie zullen dit soort - ik zou haast zeggen Freudiaanse vergissingen en verschrijvingen -  de revue passeren. In dit eerste verhaal geeft redacteur Jeroen Sprenger zijn visie op geheugen, herinneringen en geschiedschrijving. Kort van memorie zal er blijk van geven dat het geheugen en de geschidschrijving heel ver kunnen reiken.

"Barbertje moet hangen!" Wie kent de uitdrukking niet. Ik denk dat ik hem voor het eerst heb horen gebruiken door Gijsbert van Hall, toen burgemeester van Amsterdam. Hij moest het veld ruimen vanwege de welhaast permanente onrust die in Amsterdam in het midden van de jaren zeventig leek te bestaan: de provo-rellen, de demonstraties en de 'rookbom' tijdens 'Het Huwelijk' en het bouwvakkersoproer. In zijn 'Barbertje moet hangen' klonk door dat hem geen recht werd gedaan. Zijn beleid ter zake noch zijn verdiensten in het algemeen leken ertoe te doen: hij moest gewoon weg.

Ik kan me niet herinneren of ik er destijds iets over in de pers heb gelezen of dat ik er zelf op ben gestuit. Ik heb immers in die tijd voor 'mijn boekenlijst' onder meer Max Havelaar moeten lezen. Voordat Batavus Droogstoppel voor de eerste maal laat weten dat hij makelaar in koffij is en aan de Lauriergracht op nummer 37 woont, valt er het 'onuitgegeven toneelspel' te lezen, waaraan de uitdrukking is ontleend. Daarin gaat het echter niet om Barbertje die moet hangen, maar om Lothario, die Barbertje vermoord zou hebben. Zelfs het in levende lijve ter rechtzitting verschijnen van Barbertje vermag de rechter niet van zijn oordeel af te brengen. "Hij moet hangen", zegt de rechter. "Hij is schuldig aan eigenwaan." En wel omdat Lothario tijdens de rechtzitting verschillende malen had beklemtoond dat hij een goed en braaf mens is. In de ruim 100 jaar die sinds het verschijnen van Max Havelaar voorbij zijn gegaan, moet de opmerking 'Barbertje moet hangen' de inhoud hebben gekregen, die Van Hall er in voelde, toen hij hem gebruikte. Zou hij zich gerealiseerd hebben dat niet Barbertje, maar Lothario wordt veroordeeld, vanwege 'eigenwaan' nog wel dan zou hij zich wellicht hebben bedacht. Menigeen vond in die tijd dat daar namelijk wel wat inzat ... Nu heeft Van Hall onbedoeld bijgedragen aan het commerciële succes van de producent van 'barbertjes',  geplastificeerde draadstalen bakjes die je onder kastplanken hangt om de kastruimte wat effectiever te maken.

Het komt wel vaker voor dat er door een hoogwaardigheidsbekleder aan een historische gebeurtenis wordt gerefereerd, waarbij je het gevoel hebt van 'klopt dat nu helemaal wel?' Onthullend was daarbij natuurlijk de enquête die eind 1996 is gehouden onder leden van de Tweede Kamer. Vele 'weetjes' en 'jaartallen' bleken niet meer bekend bij de huidige genartie politici. In het weekblad Vrij Nederland kon Marjet van Zuijlen, die zeer zwak had gescoord daar maanden later nog boos over worden. Zij, historica notabene, was overvallen door de vraagstellers en voordat zij er erg in had, was de score al genoteerd. Maar, ja hoe ging dat de jaren vijftig en zestig nog op de lagere school? Dan riep de leerkracht op enig moment: 'Jongens en meisjes, als ik jullie midden in de nacht wakker maak en zeg: "1500", dan wil ik horen: "Karel V geboren te Gent! Of "1648?" En dan riep de halve klas uit zichzelf al: "Vrede van Münster!'

Nu is het een beetje flauw om het oude onderwijs te vergelijken met het huidige onderwijs. En al helemaal om het te doen voorkomen alsof het vroeger allemaal beter was. Maar opvallend is wel dat niet alleen hoogwaardigheidsbekleders maar vooral journalisten er behoefte aan hebben om terug te grijpen op iets uit het verleden, om daarmee in een tussenzinnetje van enige eruditie te getuigen, terwijl ze er maar een slag naar slaan. De ingezonden brievenrubriek van De Volkskrant op zaterdag bevat regelmatig vermakelijke correcties. Maar het vervelende is dat op een later moment de fout gewoon door een ander, zonder zich van enig kwaad bewust te zijn, kan worden ovegeschtreven.

Het RIOD (Rijksinstituut voor Oorlogsdocumentatie) is vanaf 24 maart 1997 verhuisd naar Herengracht 380 in Amsterdam. Toen het op 8 mei werd opgericht, was de gedachte dat het instituut een tijdelijke aangelegenheid zou zijn. Het ging er immers om archieven over de Tweede Wereldoorlog te verzamelen, te bewaren en te ontsluiten. Daarnaast zou het wetenschappelijk onderzoek verrichten en daarover publicaties verzorgen. En ten slotte zou het informatie verschaffen aan overheidsinstellingen en particulieren. In de opvattingen destijds was dat een eindige opdracht. Eens zou immers alles wel zijn verzameld en beschreven. Maar na verloop van tijd veranderden die opvattingen. En na de verhuizing werd bekend dat de taak van het instituut zodanig werd verbreed, dat er voorlopig wel geen discussie meer zal zijn over het voortbestaan van het instituut. Ik wil hier niet uiteen zetten waarom ik dat een verstandige beslissing vind. Wat ik hier wil aangeven is dat in een stukje hierover in De Volkskrant in een tussenzinnetje wordt gezegd dat Lou de Jong 'oprichter' van het Rijksinstituut is. Ik rekende op een brief van een goed geïnformeerde lezer in  de krant van de daarop volgende zaterdag. Maar die bleef achterwege. Lezen we hier nu collectief overheen? Zijn we inmiddels zo afgestomd dat we denken dat correctie toch geen zin heeft? Zelf pakte ik het eerste deel van de Herinneringen van Dr. L. de Jong er maar bij. Zonder dat iemand in Londen daar van afwist, had prof. Posthumus het idee ontwikkeld van een instituut ("bureau' noemde hij dat) voor oorlogsdocumentatie.Hij had medewerkers aangetrokken (...) om allerlei stukken, nummers van ondergrondse bladen bijvoorbeeld te verzamelen. (...) Zo was een begin gemaakt toen in de herfst van '44 de hongerwinter aankwam. Posthumus (...) droeg er zorg voor dat (...) enkele dagen na de bevrijding een besluit tot oprichting van het bureau (werd) gepubliceerd. Ik las een bericht over de oprichting van het bureau, ik meen eind mei of begin juni, in het Londense Vrij Nederland (...) Daarmee stond voor mij vast: ik moest naar Amsterdam om met Posthumus te spreken." (pp. 209-210).

Geschiedenis, maatschappijleer, politieke vorming, het zijn geen hoofdvakken op de middelbare school. En op de School voor Journalistiek? Ik vrees daar ook van niet. Maar van waar dan toch steeds die behoefte om onderwerpen in een historisch kader te plaatsen? Hoe beknopter je zaken wilt opschrijven, des te meer moet je ervan weten en dat dwingt tot enig research, waarvan de omvang bijna omgekeerd evenredig is aan de ruimte die eraan kan worden besteed.

In de afscheidstournee, die Johan Stekelenburg als FNV-voorzitter langs de media heeft gemaakt, wordt hij op enig moment ontvangen door Jeroen Pauw in het RTL5-programma De Kwestie. Historische beelden worden hem getoond. We zien Herman Bode weer in de RAI staan en roepen: 'Willen we naar de Dam, dan gaan we naar de Dam!"

"Wanneer was dat Johan?", vraagt Pauw. En Stekelenburg zegt: "1980, tegen de loonwet van Roolvink". Het was geen quiz, dus Pauw heeft alleen de vraag op zijn briefje staan en niet het goede antwoord. Het gaat niet om Roolvink (minister in het kabinet De Jong van 1967 tot 1971), die in 1968 met een loonwet kwam, maar om Albeda (minister in het kabinet Van Agt van 1977 tot 1981) die begin 1980 met een loonmaatregel enige tijd loonsverhogingen wilde tegen houden. Een 'vergissing/versprekinkje' van een direct betrokkene - Roolvink en Albeda komen beide voort uit de AR en hebben een CNV-verleden - kenners van 'oral history' zijn er maar al te bekend mee, maar de vragensteller had daar op voorbereid moeten zijn. Het gaat niet om halsmisdaden. Maar wellicht helpt het als hoogwaardigheidsbekleders en journalisten in dit opzicht wat kritischer worden gevolgd.

'Kort van memorie....' zal er blijk van geven dat het geheugen heel ver terug kan reiken.