Piet Hoekman en Jannes Houkes

De ‘illusiepolitiek’ van de ‘reformistische vakbeweging’
Het NVV door het NAS bezien

Toen in 1905 de Algemeene Nederlandsche Diamantbewerkers Bond (ANDB) onder aanvoering van Henri Polak een aantal andere bonden opriep om een nieuwe vakcentrale te stichten, wat in 1906 het NVV zou worden, bestond het Nationaal Arbeids-Secretariaat (NAS) al sinds 1893. Het NAS was dus de eerste vakcentrale in Nederland. Het NVV heeft zich van meet af aan tegen zijn voorloper en concurrent op zeer polemische wijze afgezet. Met Henri Polak voorop, benadrukte het NVV voortdurend het grote verschil met deze ‘onafhankelijke’ vakbeweging, belichaamd in het NAS, om de eigen ‘moderne’ identiteit te kunnen propageren. De vroege genuanceerde opvattingen over het NAS van de sociaal-democraat en vakbondsman Hendrik Spiekman raakten in de vergetelheid. Het NAS werd gediskwa-lificeerd als een onverantwoordelijke en anarchistische organisatie, een karakterisering die het NAS voor altijd zou aankleven. Zowel tegenstanders als voorstanders van het NAS benadrukten de revolutionaire uitingen van de vakcentrale en schonken in hun geschriften weinig aandacht aan de praktische belangenbehartiging van de aangesloten vakorganisaties. De contemporaine ‘moderne’ kritiek op het NAS heeft zich via de vakbondsgeschiedschrijving van Jan Oudegeest en zijn navolgers tot in de jaren zeventig van de 20ste eeuw kunnen handhaven. Het anarchistische stigma en het smoezelige imago van de bestuurders bleken voortdurend sterker dan de werkelijke identiteit van het NAS en zijn voormannen.

Onverzoenlijke tegenstanders
Tussen 1893 en 1906 had zoveel plaatsgevonden dat de ‘onafhankelijke’ en ‘moderne’ stroming in de vakbeweging onverzoenlijk tegenover elkaar kwamen te staan. Vooral het voortdurende uittreden van allerlei vakbonden uit het NAS, het afwijzen van de reorganisatieplannen uit 1903, waarin gepleit werd voor statutair meedoen aan sociale wetgeving en de ‘Scheurcirculaire’ van het NAS uit 1904 verhardden de standpunten. Na het bekendmaken van het voornemen tegenover het NAS een nieuwe vakcentrale te stichten, kwamen spoedig allerlei NAS-verenigingen bijeen om zich te beraden ‘over de oprichting van ’t nieuwe N.A.-S. en de hiervoor aangevoerde motieven’. Op deze bijeenkomst werd een resolutie aangenomen die op scherpe wijze het initiatief afwees. Er was geen enkele noodzaak om te komen tot een nieuwe vakcentrale. Het enige verschil was dat de nieuwe centrale wel wilde ijveren voor sociale wetgeving en het NAS dit niet in de statuten had op genomen. De vergadering vond dat de nieuw op te richten vakcentrale een bijwagen van de SDAP zou worden in plaats van een onafhankelijke organisatie van vakbonden. En om dat te maskeren, moest het NAS verdacht worden gemaakt.

Het is bekend, dat er sprake was van een sterk gekleurd beeld van het NAS zowel ten tijde van het bestaan van de vakcentrale als in de latere geschiedschrijving. Minder duidelijk is welk beeld het NAS schetste van het NVV. Op welke wijze werd het NVV door het NAS afgeschilderd? Hoe zag de contemporaine kritiek op het NVV eruit? Geëigende propagandamiddelen van het NAS om zowel bij de eigen aanhang en geestverwanten, als bij de tegenstanders de opvattingen over het NVV te propageren, waren periodieken als De Arbeid (1905-1940) en de vakbladen van de aangesloten federaties en bonden. Maar ook de brochures speelden een grote rol in het creëren van een beeld van het concurrerende NVV. Vaak was er een directe aanleiding tot het schrijven van een brochure. Maar vrijwel alle hadden bovendien de bedoeling het NAS te profileren tegenover de andere vakbondsrichtingen. De alledaagse praktijk van het NAS was vaak genuanceerder en minder principieel dan de brochures doen vermoeden. In de brochures roepen de NAS vertegenwoordigers of zijn geestverwanten een beeld op van het NVV, dat gebaseerd is op principiële kritiek. Die schets van het NVV is onderwerp van dit artikel. Kritiek op de ‘leermeester van de Nederlandse vakbeweging’ (1899) De kritiek van het NAS op het NVV had al een voorgeschiedenis voordat de ‘moderne’ vakcentrale werd opgericht. Het NAS was vanaf zijn oprichting in 1893 als centrale van arbeidersverenigingen geen homogene organisatie. Verschillende inzichten over de wijze van organiseren en over de rol van de politiek hielden het NAS in zijn greep. Nadat het NAS in oktober 1896 besloot de SDAP als aangesloten organisatie te verwijderen waardoor het uitsluitend een vakcentrale werd, groeide de sociaal- democratische kritiek op het NAS. P.J. Troelstra keerde zich onmiddellijk tegen de door het NAS voorgestane scheiding van economische vakstrijd en politieke partijstrijd en Henri Polak keerde zich tegen de organisatieprincipes van het NAS. De brochure van Polak Federatie van vakvereenigingen. Een voorstel aan de georganiseerde en ongeorganiseerde arbeiders van Nederland uit 1898 werd door Janus van Emmenes, oprichter van de Gravers- en  Baggerliedenvereeniging ‘Helpt Elkander’,  aangesloten bij het NAS, tegen het licht te houden. Hij schreef de tegenbrochure Een Kritiek op de brochure 'Federatie van Vakvereenigingen' (Amsterdam 1899). Hij deed dit niet namens het NAS, maar op verzoek van de Vrije SocialistenVereeniging uit Amsterdam. Deze propagandistische ondersteuning van Van Emmenes, betekende helemaal niet dat alle anarchisten het NAS toejuichten. De individeel-anarchisten keerden zich tegen aantasting van de persoonlijke vrijheid door welke gezagsvorm dan ook en wendden zich af van ieder organisatiestreven. Zij hadden dan ook grote moeite met het NAS. De individueel-anarchist en publicist, B. Bymholt kwam al in 1895 met zijn kritiek op de vakverenigingen.

Invloedrijker was uiteraard F. Domela Nieuwenhuis, maar hij toonde over het algemeen weinig interesse in de vakbeweging. Zijn opvattingen over de waarde van de vakbeweging wisselden. Hij achtte het anarchisme in ieder geval van een hoger belang dan de vakstrijd en waarschuwde het NAS voor het werken met gesalarieerden en weerstandskassen. In NAS-gelederen heerste echter wel een diepe bewondering voor hem. Het NAS had zeker aanhang onder sociaal-anarchistisch georiënteerde arbeiders. Daarom was de kritiek van de sociaal-anarchist Van Emmenes op Polak ook voor het NAS van belang. Maar het anarchisme en de onafhankelijke vakbondsbeginselen konden niet over een kam worden geschoren, zoals bij Polak en later in de NVV-propaganda te doen gebruikelijk was.

Van Emmenes verweet Polak nogal wat feiten over het NAS te verdraaien, ‘om daarmee zijn federatieplannen aannemelijker te maken.’ Polak beweerde dat de hoofdfout van het NAS was dat het geen weerstandskas had. Maar het NAS had tot het vormen van ‘reservekas voor steun bij werkstakingen’ besloten op zijn jaarvergadering van 1897. Volgens Van Emmenes had Polak beter kunnen pleiten voor verhoging van de contributie aan de weerstandskas, maar dat kwam Polak niet gelegen. Hij wilde van het NAS af, hij wilde ‘werken aan den ondergang van het NAS.’ Polak karakteriseerde het NAS als een zwakke organisatie die in de praktijk van de vakstrijd een roekeloze rol speelde. Als ‘leermeester van de Nederlandse vakbeweging’ hamerde hij bij voortduring op het model van de ‘moderne’ vakorganisatie, dat haaks stond op het NAS. Het ging Polak om een centralistische organisatiestructuur, hoge contributies ten behoeve van de financiële slagkracht van de vakbond, weerstandskassen en goed betaalde bestuurders, die onderhandelingsvaardig waren.

De bij het NAS aangesloten organisaties hadden uiteenlopende opvattingen over, een wenselijke organisatiestructuur. Grotere aangesloten bonden als die van de timmerlieden en typografen pleitten voor opvattingen die vergelijkbaar waren met die van Polak, terwijl een minderheid van kleinere vakorganisaties een federatieve structuur voorstonden. De laatsten hadden overigens de steun van het bestuur. Terwijl het NAS zich niet met de partijpolitiek wenste in te laten, wees Polak erop dat politiek en economie sterk met elkaar waren verweven. Daarom was het nodig politieke macht te veroveren, om zo een betere positie van de arbeiders te bewerkstelligen. De vakbeweging moest gezamenlijk optrekken met de politiek – waarmee de SDAP werd bedoeld - om de omstandigheden van de arbeiders te verbeteren. Van politiek moest Van Emmenes niets hebben.

Polaks jarenlange campagne en de getergde reacties daarop van NAS- bestuurders als Gerrit van Erkel belandden na de Spoorwegstaking van 1903 in een cruciale fase. Er volgde een felle interne discussie, waarbij Spiekman – die het NAS wilde hervormen - het onderspit delfde tegen Van Erkel, die gesteund werd door de anarchisten. Troelstra riep vervolgens de ANDB op tot het stichten van een nieuwe vakcentrale. Van Erkel reageerde in 1904 met zijn provocerende en roemruchte Scheurcirculaire: ‘Scheidt U af van de organisatie waar ge bij aangesloten zijt en sluit U aan bij het N.A.-S.! Wat niet bij elkander hoort moet van elkander af.’ De splitsing tussen de moderne en onafhankelijke stroming in de vakbeweging was nu definitief. Verscheidene organisaties verlieten het NAS en in 1905 werd het NVV opgericht als nieuwe vakcentrale naar Polaks inzichten. Spoedig werd het NAS erdoor overvleugeld.

Bij de oprichting van het NVV (1905)
Na de oprichting van het NVV kwam Van Emmenes opnieuw met een uitvoerige analyse in de brochure Onafhankelijke en “Moderne” vakorganisatie  (Amsterdam 1905). Maar wederom niet namens het NAS. De anarchistische propaganda maakte zelf deel uit van een interne richtingenstrijd binnen het NAS. De brochure van 1905 bekritiseerde dan ook niet alleen het NVV, maar richtte zich ook tegen ‘moderniseringstendensen’ onder een deel van de organisaties die bij het NAS zelf waren aangesloten. Het NAS verkeerde in die periode in een deplorabele toestand. De centrale had in 1906 nog maar 3250 leden over en kon zelfs niet in de schaduw staan van het NVV dat met bijna 19000 leden startte en het eerste jaar afsloot met ruim 26000. Van een NAS-organisatie van enige betekenis was geen sprake meer toen Van Emmenes met zijn brochure kwam.

Toen Van Erkel na bestuurlijke en financiële problemen het veld moest ruimen, volgde Harm Kolthek Jr. hem vanaf december 1907 als NAS-secretaris op. Op een buitengewone algemene vergadering van het NAS in mei 1906 had Kolthek al verklaard dat de programma’s van het NVV en het NAS niet verschilden, maar dat de opstelling in de praktijk van de klassenstrijd en de houding ten opzichte van het arbeidscontract uiteenliepen. Kolthek vond wel dat het NAS zich in de tactiek moest onderscheiden van het NVV, maar dat het minder fel Polak en de zijnen moest aanvallen. Hij waarschuwde in een motie dat godsdienst of politiek de arbeiders niet kunstmatig tegen elkaar mocht uitspelen. Kolthek wilde de arbeiders ‘ongeacht’ hun politieke of godsdienstige signatuur in de vakcentrale verenigen. Dit standpunt kwam in 1908 als ‘ongeacht’ clausule terecht in de nieuwe beginselverklaring van het NAS. Kolthek nam bij zijn aantreden direct afstand van de nogal volgende bestuursstijl van zijn voorganger Van Erkel. Kolthek wilde juist een stempel op het NAS drukken en liet onmiddellijk vallen incidentele samenwerking met het NVV niet uit te sluiten. Dit betekende niet dat Kolthek het NAS wilde omvormen tot een ‘moderne’ vakcentrale. Hij wilde juist een sterke expliciet onafhankelijke strijdbare vakorganisatie tot ontwikkeling brengen en verzette zich dan ook heftig tegen de anarchistische invloed op het NAS.

Harm Kolthek jr.

Kolthek en Oudegeest in debat 1909
De eerste belangrijke NAS–brochure waarin de controverse tussen het NAS - onder leiding van Kolthek- en het NVV centraal staat, is een verslag van het debat van 20 december 1909 tussen Kolthek en Jan Oudegeest, voorzitter van het NVV. Meer dan tweeduizend belangstellenden waren aanwezig bij de discussie in het Concertgebouw te Amsterdam. Aanleiding was de grondwerkersstaking die in het najaar van 1909 in Amsterdam speelde. Het was de periode dat het NAS langzamerhand uit zijn diepste dal opklom. Oudegeest bevond zich in het hol van de leeuw, werd veelvuldig geïnterrumpeerd en af en toe uitgefloten, maar hij reageerde kalm en met humor. Het debat ging vooral over de wijze van optreden tijdens de grondwerkersstaking, maar Kolthek sprak zich ook uit over het NVV als zodanig. Het NVV was volgens hem ‘al groeiende bezig te sterven.’: ‘Gij zijt daarom bezig te sterven, omdat gij ontrouw wordt aan de zaak der arbeiders. Gij zijt opgericht, om de arbeiders te doordringen van en weerbaar te maken voor den klassenstrijd, om de arbeiders te leeren, dat ze alleen duurzaam wat hebben te verwachten van het socialisme. Maar gij vervreemdt hen meer en meer van de socialistische beweging en voert hen naar kleinburgerlijke banen. En daarom zijt gij al groeiende bezig te sterven.’ 

Het NVV werd hier afgeschilderd als een kleinburgerlijke organisatie die de socialistische beginselen verkwanselde en daardoor het onderspit zou gaan delven. Het NVV in de – in vergelijking tot het NAS - hoge contributies, waarmee solidariteit met minder financieel draagkrachtige bonden mogelijk werd. In het ‘Voorwoord’ van de brochure verweet het NAS-bestuur het NVV dat het ‘slechts geld wil geven voor den eigen vakstrijd, doch voor den strijd voor anderen heel schriel is, dan doet die praktijk de mooie theorie van solidariteit grootendeels te niet.’ Hier kwam een fundamenteel verschil tussen het NAS en het NVV naar voren. Het NVV trad in geval van stakingsacties als exclusieve belangenbehartiger van de eigen leden op. Alleen zij die lid waren, konden op een uitkering uit de stakingskas rekenen. Het NVV werd ook daarom wel ‘sectarisch’ genoemd. Belangenbehartiging moest resultaten opleveren voor de eigen NVV-aanhang. Het NAS daarentegen profileerde zich niet alleen als belangenbehartiger, maar ook als organisatie die deel uitmaakte van een brede klassebeweging. Voor het NAS was het lidmaatschap van de organisatie niet doorslaggevend om tot de klassebeweging gerekend te worden. De grenzen tussen leden, geestverwanten en ongeorganiseerden waren niet bepalend. Daarom moesten niet alleen de leden, maar allen die de strijd aangingen, worden gesteund. Het NAS bestuur verwoordde het standpunt aldus: ‘Maar arbeiders, in de praktijk van onzen strijd weerspiegelen zich de beginselen die ons leiden. Bij ons worden verre gehouden sectarisme en exclusivisme; wij willen zijn een klassebeweging, breed en diep, omdat slechts daardoor de arbeidersbeweging blijvend en duurzaam kan worden gediend.’

Waarom niet “modern” georganiseerd (1913)
Een heldere uiteenzetting over de verschillen in de vakbondsrichtingen verscheen van de hand van Bertus Bouwman omstreeks 1913. Zijn brochure Waarom niet “modern” of “christelijk” maar in de ”onafhankelijke” Vakbeweging georganiseerd? verdient ruime aandacht omdat hierin een typering van de vakbondsprincipes van het NVV wordt gegeven, die lange tijd de kern van de NAS-kritiek weerspiegelde. Pas in de jaren dertig werd onder invloed van NAS-voorzitter Sneevliet de kritiek op het NVV aangescherpt en vooral de – in zijn ogen afkeurenswaardige – sociaal-democratische politieke rol van het NVV benadrukt. Bouwman , vooral actief als vakbondsleider in de transportsector en van 1933 tot 1940 secretaris van het NAS, leverde in zijn brochure kritiek op het NVV op het gebied van de politieke grondslag, de organisatievorm, de tactiek en de wijze van werken met weerstandskassen en betaalde bestuurders.

Ondergeschiktheid aan de politiek
De ‘moderne’ vakorganisatiebeginselen leidden ertoe dat de vakbeweging ondergeschikt werd gemaakt aan de politieke doelen van de SDAP, aldus Bouwman. De nauwe band met de partij verklaarde tevens dat er geen eenheid in de vakbeweging tot stand kwam: ‘omdat de overgroote meerderheid der arbeiders geen sociaal-democraten zijn, doch, hetzij behooren tot geheel andere politieke of godsdienstige richtingen, ofwel de groote massa, welke zich in het geheel om geen principes bekommert, zeggen dezen: neen! wij wenschen niet als hulptroep door uw partij gebruikt te worden!’ Politiek was ‘sectegedoe’ waar de vakbeweging zich niet mee moest inlaten, omdat de arbeiders één economisch belang hadden op basis waarvan gestreden moest worden.

Bertus Bouwman

De centralistische organisatie
De ‘centralistische’ organisatievorm van het NVV leidde onvermijdelijk tot een te omvangrijke machtsoverdracht van de leden naar het bestuur. De bevoegdheden van een bestuur mochten volgens Bouwman niet groter zijn dat strikt noodzakelijk. De beslissende stem lag bij de leden. Bestuurders hadden de plicht om de leden de weg te wijzen. Maar de bevoegdheid van het bestuur mocht de leden er nooit van weerhouden om – zelfs tegen het advies van het bestuur - in actie te komen. Bouwman reageerde op Henri Polak die in De Vakbeweging van 1 augustus 1909 verklaarde dat de beslissing over acties in handen moest liggen van bestuurders die persoonlijk niet bij de zaak waren betrokken. Bouwman concludeerde dat daarmee de arbeiders in de moderne vakbeweging de zeggenschap over hun eigen zaken werd ontnomen. Wie zijn nu meer bevoegd tot oordelen over de billijkheid van de eisen dan de betrokken arbeiders zelf? Het NVV ontnam door de centralistische organisatievorm de arbeiders hun zelfstandigheid en eigenwaarde. De leden werden gevormd tot ‘automaten [die] slechts opvolgen de bevelen, welke hun door hun bestuurders worden gegeven.’ Het initiatief en solidariteitsgevoel van de arbeiders werd volgens Bouwman door de centralistische organisatie gedood. Daarom ontstond bij de ANDB een ‘futlooze massa’ die gebukt ging onder de discipline van het bestuur met Henri Polak als koning aan het hoofd.

De tactiek
De tactiek van het NVV moest het eveneens ontgelden. Het belangrijkste verschil was dat de onafhankelijke vakbeweging ‘de directe actie’ propageerde en het NVV de ‘parlementaire’ tactiek. ‘Directe actie’ wees op het ‘zelf doen’ van de arbeiders; arbeiders die zich krachtig organiseren en als het moet met vereende krachten daadwerkelijk weten op te treden, aldus Bouwman. Alleen door ‘eigen machtsontwikkeling’ konden de arbeiders hun positie verbeteren. Dit moest het werk van de arbeiders zelf zijn. Via de NVV-tactiek – ‘het parlementarisme der “moderne” vakbeweging’- lieten de arbeiders hun belangenbehartiging over aan anderen. Bouwman erkende zuinigjes dat er wel eens wettelijke maatregelen konden worden genomen, die ‘eenigszins in het belang der arbeiders’ waren. Maar hij voegde er aan toe, dat die maatregelen alleen maar tot stand konden komen via directe, machtige druk die van buitenaf door de arbeiders werd uitgeoefend. De maatregelen kwamen er niet ‘door het praten van arbeidersafgevaardigden’. Bouwman dichtte de regering niet veel invloed toe in de klassenstrijd, die werd gevoerd tussen werkgevers en werknemers. Ook daarom was het parlementarisme in zijn ogen niet de juiste weg.

Weerstandskassen en gesalarieerde bestuurders
Bouwman verklaarde dat er goede gronden voor het NAS waren om de weerstandskassen  af te wijzen, maar dat ze toch nodig waren in de praktijk. Hij haastte zich erbij te vermelden dat het NVV teveel verwachtte van de weerstandskassen. Want de arbeiders konden met ‘hun dubbeltjes ‘nooit op tegen ‘de bankbiljetten van duizend der werkgevers’. Een sterke eerstandskas vernietigde zelfs de solidariteit onder de arbeiders, het ‘kameraadschappelijke gevoel’ en ‘het wederkeerig hulpbetoon’. Een weerstandskas moest alleen maar in de eerste dagen van een actie de arbeiders van gebrek vrijwaren, daarna moesten vrijwillige bijdragen van medearbeiders voor ondersteuning zorgen. Zo leerden de arbeiders steeds offervaardig te zijn, waardoor de onderlinge solidariteit kon groeien. De betrokkenheid van onderop was belangrijk. Daarom maande Bouwman ook tot voorzichtigheid in het aanstellen van betaalde bestuurders. Het NVV creëerde met zijn vele gesalarieerden ‘een dure bureaucratische ambtenaarswereld in de vakbeweging.’ De onafhankelijke vakbeweging keerde zich hiertegen, want alleen wanneer het strikt noodzakelijk was kon een gesalarieerde worden aangesteld. De behoefte zou zich aan de organisatie moeten opdringen.

Het NVV in ‘de kring van groote heeren’
Ook toen gedurende het voorzitterschap van B. Lansink Jr. tussen 1916 en juni 1923 het NAS een koers leek te gaan varen die overeenkomsten met die van het NVV vertiek, in dit geval de CPH. Lansink Jr. vond de vakbondsbeginselen van het NVV te beperkt. Het NVV stelde zich volgens hem op het standpunt dat de vakbeweging niet diende te streven naar het socialisme, maar uitsluitend naar directe praktische verbeteringen en hervormingen. Dat was een principieel verschil met het NAS dat het socialisme via economische actie wilde verwerkelijken. Verder was het NVV nog steeds ondergeschikt aan de SDAP en centralistisch.Er waren meer verschillen. De moderne vakbeweging was niet antimilitaristisch en tegen een werkloosheidvoorziening waar tegen vol loon productieve arbeid werd verricht. Bij het NVV was geen enkele sprake meer van klassenstrijd en van eenheid kon daarom geen sprake zijn.

Niet alleen ‘modern’, maar ook ‘reformistisch’ (1923)
In 1923 werd het NAS geconfronteerd met een scheuring. Aansluiting van het NAS bij de communistische Roode Vakbonds-Internationale (RVI) was een breekpunt. De tegenstanders van aansluiting bij de RVI scheidden zich af van het NAS en stichtten het Nederlandsch Syndicalistisch Vakverbond, waarvan Lansink Jr. voorzitter werd. Het NAS-bestuur kwam in handen van communisten of met het communisme sympathiserende bestuurders.

In een rustig gestelde brochure besprak de communist Bouwman in 1923 de scheuring. Hij ging bovendien opnieuw in op het NVV, dat speculeerde op de lauwheid en laksheid van de arbeiders en niet veel anders wist te doen dan te onderhandelen. De reformistische leiders gingen iedere strijd uit de weg terwijl de kapitalisten alleen maar respect hebben voor de directe actie van de arbeiders. Aan de hand van de verloren Transportstaking uit 1920 betoogde Bouwman dat de tegenstand van het NVV tegen de algemene werkstaking een funeste tactiek was. Zolang de ‘modernen’ het eenheidsfront met de revolutionaire arbeidersbeweging afwijzen, bleef de revolutie uit zicht.  Bouwman wees – evenals in 1913 – het centralisme van het NVV af, dat slechts onmondige leden kweekte. Bouwman verdedigde de ‘ongeacht clausule’ van het NAS . Alle arbeiders – inclusief de communisten - konden zich bij het NAS aansluiten, terwijl het NVV, ook wel ‘de S.D.A.P.sche vakbeweging’ slechts de reformistische politiek van de SDAP uitvoerde. Dat kwam er op neer dat het NVV steeds rekening hield met de politieke standpunten van die partij.

Wat opvalt aan deze brochure van Bouwman is enerzijds de continuïteit in zijn opvattingen in vergelijking tot de brochure van 1913, maar anderzijds komt de politieke interpretatie van het NVV meer om de hoek kijken. In de kritiek op het NVV wordt naast de vakbondstypering ‘modern’ het politiek diskwalificerende begrip ‘reformistisch’ gebruikt. Deze politieke benadering wordt onder het voorzitterschap van Sneevliet versterkt. In 1930 deed Bouwman zijn brochure nog eens dunnetjes over in zijn Arbeiders strijdt mee in het N.A.S.! Beginselen en taktiek der vakbeweging. De inhoud was hetzelfde, alleen was het NAS niet meer op het communisme georiënteerd, maar op het revolutionaire socialisme van Sneevliet.

De ‘N.V.V.-bureaucratie’ als ‘handlanger van de bourgeoisie’
Nadat zijn rol in de Aziatische communistische beweging was uitgespeeld werd Henk Sneevliet na een zorgvuldige voorbereiding als enige kandidaat voor het voorzitterschap. Het NVV en de SDAP werden door het NAS meerdere malen, zoals in 1934, opgeroepen om gemeenschappelijk met de linkse beweging een ‘front’ te vormen. Maar ook Sneevliet wist dat het NVV en de SDAP geen gehoor zouden geven aan de oproep van de kleine concurrent. De oproep was dan ook veel meer bedoeld om het NVV en de SDAP uit te dagen erop te reageren. Het verzoek tot samenwerking stond immers in schril contrast met de felle onderlinge bestrijding.

Bij het 25-jarig jubileum van het NVV dat in 1930 werd gevierd, bracht het NAS voor de laatste keer een brochure uit die gewijd was aan de verhouding tot de moderne vakcentrale. Onder de titel 25 jaar N.V.V ‘Wie naar het zwaard grijpt, zal door het zwaard vergaan’ ging een anonieme auteur (Sneevliet) op sarcastische wijze in op de festiviteiten. Eerst werden enkele foto’s afgedrukt van Henri en Eduard Polak met als onderschrift ‘van klassestrijder tot hoflakei’. De schrijver meldde niet op de receptie te zijn geweest om vervolgens in te gaan op de gelukwensen van de vertegenwoordigers van de Nederlandse elite gericht aan het NVV. De Amsterdamse burgemeester De Vlugt, ‘den voormalige ondernemer uit het bouwbedrijf’, hield een feestrede en minister Verschuur van het Ministerie van Arbeid bracht gelukwensen over. ‘Met de waarheid werd het niet zoo nauw genomen’.Vooral dat Verschuur hoopte dat het NVV nog lang voor het heil van het hele volk mocht werken, schoot de auteur in het verkeerde keelgat. Maar ook dat De Vlugt het NVV prees omdat de vakcentrale een einde had gemaakt aan de ‘anarchistische (stakings)gymnastiek’ viel slecht. In de brochure werd Polak omschreven als ‘den in kapitalistische kringen zoo gewaardeerde vakvereenigingsleider’. De conclusie luidde dat het NVV de gevangene was geworden van de kapitalistische klasse door zich over te geven aan overleg. De brochure eindigde met de oproep lid te worden van het NAS om zo een einde te maken aan de ‘illusie-politiek’ van de moderne vakbeweging. Want met deze politiek kon niets bereikt worden.

Tot slot
De contemporaine kritiek op het NVV die in de NAS-brochures werd geuit, vertoont gedurende het bijna 50-jarige bestaan van het NAS weinig verandering. Voortdurend wordt teruggegrepen op het verleden waarin vooral de houding van het NVV bij een groot aantal stakingen het moest verduren. Ook de onnodige en door sociaal-democraten geforceerde oprichting van het NVV is een terugkerend thema. De organisatiebeginselen en de tactiek waren vaak onderwerp van bespreking , maar toen vanaf het begin van de jaren twintig de politieke invloed – eerst communistisch, later linkssocialistisch – op het NAS zich liet gelden en het NVV de ‘ingroei’ omarmde, kreeg de kritiek op het NVV meer een politiek karakter. Het NVV werd in die jaren als reformistische vakbondsbureaucratie’ afgeschilderd waarvan de leden werden misleid door hun sociaal-democratische leiders. Hier tegenover stond het NAS als enige ‘revolutionaire’ van betekenis.