Piet Hoekman en Jannes Houkes
De ‘illusiepolitiek’ van de ‘reformistische vakbeweging’
Het NVV door het NAS bezien
Toen in 1905 de Algemeene Nederlandsche Diamantbewerkers Bond (ANDB) onder aanvoering van Henri Polak een aantal andere bonden opriep om een nieuwe vakcentrale te stichten, wat in 1906 het NVV zou worden, bestond het Nationaal Arbeids-Secretariaat (NAS) al sinds 1893. Het NAS was dus de eerste vakcentrale in Nederland. Het NVV heeft zich van meet af aan tegen zijn voorloper en concurrent op zeer polemische wijze afgezet. Met Henri Polak voorop, benadrukte het NVV voortdurend het grote verschil met deze ‘onafhankelijke’ vakbeweging, belichaamd in het NAS, om de eigen ‘moderne’ identiteit te kunnen propageren. De vroege genuanceerde opvattingen over het NAS van de sociaal-democraat en vakbondsman Hendrik Spiekman raakten in de vergetelheid. Het NAS werd gediskwa-lificeerd als een onverantwoordelijke en anarchistische organisatie, een karakterisering die het NAS voor altijd zou aankleven. Zowel tegenstanders als voorstanders van het NAS benadrukten de revolutionaire uitingen van de vakcentrale en schonken in hun geschriften weinig aandacht aan de praktische belangenbehartiging van de aangesloten vakorganisaties. De contemporaine ‘moderne’ kritiek op het NAS heeft zich via de vakbondsgeschiedschrijving van Jan Oudegeest en zijn navolgers tot in de jaren zeventig van de 20ste eeuw kunnen handhaven. Het anarchistische stigma en het smoezelige imago van de bestuurders bleken voortdurend sterker dan de werkelijke identiteit van het NAS en zijn voormannen.
Onverzoenlijke tegenstanders
Tussen 1893 en 1906 had zoveel plaatsgevonden dat de ‘onafhankelijke’ en ‘moderne’ stroming in de vakbeweging onverzoenlijk tegenover elkaar kwamen te staan. Vooral het voortdurende uittreden van allerlei vakbonden uit het NAS, het afwijzen van de reorganisatieplannen uit 1903, waarin gepleit werd voor statutair meedoen aan sociale wetgeving en de ‘Scheurcirculaire’ van het NAS uit 1904 verhardden de standpunten. Na het bekendmaken van het voornemen tegenover het NAS een nieuwe vakcentrale te stichten, kwamen spoedig allerlei NAS-verenigingen bijeen om zich te beraden ‘over de oprichting van ’t nieuwe N.A.-S. en de hiervoor aangevoerde motieven’. Op deze bijeenkomst werd een resolutie aangenomen die op scherpe wijze het initiatief afwees. Er was geen enkele noodzaak om te komen tot een nieuwe vakcentrale. Het enige verschil was dat de nieuwe centrale wel wilde ijveren voor sociale wetgeving en het NAS dit niet in de statuten had op genomen. De vergadering vond dat de nieuw op te richten vakcentrale een bijwagen van de SDAP zou worden in plaats van een onafhankelijke organisatie van vakbonden. En om dat te maskeren, moest het NAS verdacht worden gemaakt.
Het is bekend, dat er sprake was van een sterk gekleurd beeld van het NAS zowel ten tijde van het bestaan van de vakcentrale als in de latere geschiedschrijving. Minder duidelijk is welk beeld het NAS schetste van het NVV. Op welke wijze werd het NVV door het NAS afgeschilderd? Hoe zag de contemporaine kritiek op het NVV eruit? Geëigende propagandamiddelen van het NAS om zowel bij de eigen aanhang en geestverwanten, als bij de tegenstanders de opvattingen over het NVV te propageren, waren periodieken als De Arbeid (1905-1940) en de vakbladen van de aangesloten federaties en bonden. Maar ook de brochures speelden een grote rol in het creëren van een beeld van het concurrerende NVV. Vaak was er een directe aanleiding tot het schrijven van een brochure. Maar vrijwel alle hadden bovendien de bedoeling het NAS te profileren tegenover de andere vakbondsrichtingen. De alledaagse praktijk van het NAS was vaak genuanceerder en minder principieel dan de brochures doen vermoeden. In de brochures roepen de NAS vertegenwoordigers of zijn geestverwanten een beeld op van het NVV, dat gebaseerd is op principiële kritiek. Die schets van het NVV is onderwerp van dit artikel. Kritiek op de ‘leermeester van de Nederlandse vakbeweging’ (1899) De kritiek van het NAS op het NVV had al een voorgeschiedenis voordat de ‘moderne’ vakcentrale werd opgericht. Het NAS was vanaf zijn oprichting in 1893 als centrale van arbeidersverenigingen geen homogene organisatie. Verschillende inzichten over de wijze van organiseren en over de rol van de politiek hielden het NAS in zijn greep. Nadat het NAS in oktober 1896 besloot de SDAP als aangesloten organisatie te verwijderen waardoor het uitsluitend een vakcentrale werd, groeide de sociaal- democratische kritiek op het NAS. P.J. Troelstra keerde zich onmiddellijk tegen de door het NAS voorgestane scheiding van economische vakstrijd en politieke partijstrijd en Henri Polak keerde zich tegen de organisatieprincipes van het NAS. De brochure van Polak Federatie van vakvereenigingen. Een voorstel aan de georganiseerde en ongeorganiseerde arbeiders van Nederland uit 1898 werd door Janus van Emmenes, oprichter van de Gravers- en Baggerliedenvereeniging ‘Helpt Elkander’, aangesloten bij het NAS, tegen het licht te houden. Hij schreef de tegenbrochure Een Kritiek op de brochure 'Federatie van Vakvereenigingen' (Amsterdam 1899). Hij deed dit niet namens het NAS, maar op verzoek van de Vrije SocialistenVereeniging uit Amsterdam. Deze propagandistische ondersteuning van Van Emmenes, betekende helemaal niet dat alle anarchisten het NAS toejuichten. De individeel-anarchisten keerden zich tegen aantasting van de persoonlijke vrijheid door welke gezagsvorm dan ook en wendden zich af van ieder organisatiestreven. Zij hadden dan ook grote moeite met het NAS. De individueel-anarchist en publicist, B. Bymholt kwam al in 1895 met zijn kritiek op de vakverenigingen.
Invloedrijker was uiteraard F. Domela Nieuwenhuis, maar hij toonde over het algemeen weinig interesse in de vakbeweging. Zijn opvattingen over de waarde van de vakbeweging wisselden. Hij achtte het anarchisme in ieder geval van een hoger belang dan de vakstrijd en waarschuwde het NAS voor het werken met gesalarieerden en weerstandskassen. In NAS-gelederen heerste echter wel een diepe bewondering voor hem. Het NAS had zeker aanhang onder sociaal-anarchistisch georiënteerde arbeiders. Daarom was de kritiek van de sociaal-anarchist Van Emmenes op Polak ook voor het NAS van belang. Maar het anarchisme en de onafhankelijke vakbondsbeginselen konden niet over een kam worden geschoren, zoals bij Polak en later in de NVV-propaganda te doen gebruikelijk was.
Van Emmenes verweet Polak nogal wat feiten over het NAS te verdraaien, ‘om daarmee zijn federatieplannen aannemelijker te maken.’ Polak beweerde dat de hoofdfout van het NAS was dat het geen weerstandskas had. Maar het NAS had tot het vormen van ‘reservekas voor steun bij werkstakingen’ besloten op zijn jaarvergadering van 1897. Volgens Van Emmenes had Polak beter kunnen pleiten voor verhoging van de contributie aan de weerstandskas, maar dat kwam Polak niet gelegen. Hij wilde van het NAS af, hij wilde ‘werken aan den ondergang van het NAS.’ Polak karakteriseerde het NAS als een zwakke organisatie die in de praktijk van de vakstrijd een roekeloze rol speelde. Als ‘leermeester van de Nederlandse vakbeweging’ hamerde hij bij voortduring op het model van de ‘moderne’ vakorganisatie, dat haaks stond op het NAS. Het ging Polak om een centralistische organisatiestructuur, hoge contributies ten behoeve van de financiële slagkracht van de vakbond, weerstandskassen en goed betaalde bestuurders, die onderhandelingsvaardig waren.
De bij het NAS aangesloten organisaties hadden uiteenlopende opvattingen over, een wenselijke organisatiestructuur. Grotere aangesloten bonden als die van de timmerlieden en typografen pleitten voor opvattingen die vergelijkbaar waren met die van Polak, terwijl een minderheid van kleinere vakorganisaties een federatieve structuur voorstonden. De laatsten hadden overigens de steun van het bestuur. Terwijl het NAS zich niet met de partijpolitiek wenste in te laten, wees Polak erop dat politiek en economie sterk met elkaar waren verweven. Daarom was het nodig politieke macht te veroveren, om zo een betere positie van de arbeiders te bewerkstelligen. De vakbeweging moest gezamenlijk optrekken met de politiek – waarmee de SDAP werd bedoeld - om de omstandigheden van de arbeiders te verbeteren. Van politiek moest Van Emmenes niets hebben.
Polaks jarenlange campagne en de getergde reacties daarop van NAS- bestuurders als Gerrit van Erkel belandden na de Spoorwegstaking van 1903 in een cruciale fase. Er volgde een felle interne discussie, waarbij Spiekman – die het NAS wilde hervormen - het onderspit delfde tegen Van Erkel, die gesteund werd door de anarchisten. Troelstra riep vervolgens de ANDB op tot het stichten van een nieuwe vakcentrale. Van Erkel reageerde in 1904 met zijn provocerende en roemruchte Scheurcirculaire: ‘Scheidt U af van de organisatie waar ge bij aangesloten zijt en sluit U aan bij het N.A.-S.! Wat niet bij elkander hoort moet van elkander af.’ De splitsing tussen de moderne en onafhankelijke stroming in de vakbeweging was nu definitief. Verscheidene organisaties verlieten het NAS en in 1905 werd het NVV opgericht als nieuwe vakcentrale naar Polaks inzichten. Spoedig werd het NAS erdoor overvleugeld.
Bij de oprichting van het NVV (1905)
Na de oprichting van het NVV kwam Van Emmenes opnieuw met een uitvoerige analyse in de brochure Onafhankelijke en “Moderne” vakorganisatie (Amsterdam 1905). Maar wederom niet namens het NAS. De anarchistische propaganda maakte zelf deel uit van een interne richtingenstrijd binnen het NAS. De brochure van 1905 bekritiseerde dan ook niet alleen het NVV, maar richtte zich ook tegen ‘moderniseringstendensen’ onder een deel van de organisaties die bij het NAS zelf waren aangesloten. Het NAS verkeerde in die periode in een deplorabele toestand. De centrale had in 1906 nog maar 3250 leden over en kon zelfs niet in de schaduw staan van het NVV dat met bijna 19000 leden startte en het eerste jaar afsloot met ruim 26000. Van een NAS-organisatie van enige betekenis was geen sprake meer toen Van Emmenes met zijn brochure kwam.
Toen Van Erkel na bestuurlijke en financiële problemen het veld moest ruimen, volgde Harm Kolthek Jr. hem vanaf december 1907 als NAS-secretaris op. Op een buitengewone algemene vergadering van het NAS in mei 1906 had Kolthek al verklaard dat de programma’s van het NVV en het NAS niet verschilden, maar dat de opstelling in de praktijk van de klassenstrijd en de houding ten opzichte van het arbeidscontract uiteenliepen. Kolthek vond wel dat het NAS zich in de tactiek moest onderscheiden van het NVV, maar dat het minder fel Polak en de zijnen moest aanvallen. Hij waarschuwde in een motie dat godsdienst of politiek de arbeiders niet kunstmatig tegen elkaar mocht uitspelen. Kolthek wilde de arbeiders ‘ongeacht’ hun politieke of godsdienstige signatuur in de vakcentrale verenigen. Dit standpunt kwam in 1908 als ‘ongeacht’ clausule terecht in de nieuwe beginselverklaring van het NAS. Kolthek nam bij zijn aantreden direct afstand van de nogal volgende bestuursstijl van zijn voorganger Van Erkel. Kolthek wilde juist een stempel op het NAS drukken en liet onmiddellijk vallen incidentele samenwerking met het NVV niet uit te sluiten. Dit betekende niet dat Kolthek het NAS wilde omvormen tot een ‘moderne’ vakcentrale. Hij wilde juist een sterke expliciet onafhankelijke strijdbare vakorganisatie tot ontwikkeling brengen en verzette zich dan ook heftig tegen de anarchistische invloed op het NAS.