DN anarchist in 1881? Het is niet zo’n eenvoudige kwestie. Een deel van de moeilijkheden wordt veroorzaakt door het feit dat de etiketten ‘anarchist’, ‘socialist’ en ‘sociaal-democraat’ wel bestonden, maar dat hun inhoud op dat moment verre van uitgekristalliseerd was. Juist in de wrijvingen tussen anarchisten en sociaal-democraten tijdens de Eerste Internationale en daarna ontstaat de anarchistische beweging, heeft Carl Levy overtuigend betoogd. Echter, in 1881 was de ideologie van het anarchisme zeker nog niet uitgekristalliseerd en dat gold ook voor die van de sociaal-democratie. Je kunt zeggen dat de richting van Marx en Engels pas dominant werd tijdens de congressen van de Tweede Internationale. Daarin heeft ongetwijfeld een rol gespeeld dat de praktijk van de marxistische sociaal-democratie door de Socialistenwetten tot 1891 in Duitsland niet tot ontplooiing kon komen. Ook daarna hebben Bebel en Liebknecht in de eigen Duitse gelederen echter nog zeer lang veel te stellen gehad met de aanhang van Lassalle en met diens denkbeelden. Ook in Frankrijk gingen onder de naam ‘socialisme’ allerlei richtingen en tendensen schuil en Engeland week zelfs compleet af. Het was dus niet duidelijk wat ‘socialisme’ nu precies inhield, sterker nog: lieden als Kropotkin en Nettlau beschouwden zich nadrukkelijk als onderdeel van de brede socialistische beweging. Om die reden koos Domela Nieuwenhuis in 1897 ook voor de naam ‘vrije socialist’.
Of ze zich nu vrije socialisten noemden of ronduit anarchisten: in anarchistische gelederen bestonden ook veel ideologische schakeringen. In 1881 werd op het internationale anarchistencongres van Londen ‘directe actie’ wel bepaald als anarchistische daad par excellence, maar ook dat begrip bleek in praktijk voor velerlei uitleg vatbaar. Staatshoofden doden, kapitalisten doden, neem- en eetrecht, op 1 mei gewoon na acht uur werken stoppen of helemaal staken: het was allemaal directe actie en de meest gewelddadige vormen hadden zeker niet alleen maar medestanders onder de anarchisten. Ze waren bovendien verdeeld over de organisatievraag, over de noodzaak van gewapende opstand, over zich integreren in de arbeidersbeweging, over geweldloosheid, over Kropotkin´s ideaal van een communistisch anarchisme en wat niet al.
In zulke omstandigheden is het niet eenvoudig iemand in een ideologisch vakje te stoppen en dat geldt zeker ook Domela Nieuwenhuis. Het is zeker dat hij al vroeg geïntrigeerd was door het anarchisme, zie zijn artikelen over Albert Fouillée uit (ik meen) 1881. Misschien had hij uit zijn radicaal liberale verleden ook een duidelijk wantrouwen tegen de staat meegenomen. Niet voor niets is het program van de SDB uit 1882 aanmerkelijk minder enthousiast over de staat dan het Duitse programma van Gotha, dat de bron vormde voor dit SDB-program. Domela bleef zich echter nog lang beschouwen als een sociaal-democraat en al begreep hij weinig van Marx’ waardetheorie, de Duitse geleerde stond bij hem wel in hoge achting. Hij baseerde in 1881 zijn pre-syndicalistische ideeën op wat hij van Das Kapital had begrepen en heeft later nog een stuk uit datzelfde boek vertaald en als De normale arbeidsdag de wereld in gestuurd. Tegelijkertijd werd zijn argwaan over de rol van de staat sterker. Hij zat nog maar kort in het parlement (een toevalligheid dat hij verkozen werd, want de SDB deed enkel met de verkiezingen mee om te bezien hoe het met de aanhang in het land gesteld was) of hij liet al weten, dat dit een nutteloze instelling was en dat zijns inziens het parlement zijn langste tijd gehad had. Zijn grapje over parler en mentir van het Parijse internationale congres uit 1889 kwam niet uit de lucht vallen. In het najaar van dat jaar besprak hij in Recht voor Allen een verhandeling van Elisée Reclus (diens Géographie Universelle had hij voor een deel in de gevangenis gelezen) over anarchisme en liet daarbij weten, dat als Reclus nu het woordje ´anarchist´ verving door ´socialist´ hij het hele stuk zo kon ondertekenen. Dat lokte bij de redactie van Anarchist het antwoord uit, dat DN zich dan net zo goed anarchist kon noemen. In deze tijd steunde DN trouwens de uitgever van De Vrije Pers, de anarchist Johan Bersch, financieel. Er is dus veel voor de stelling te zeggen, dat in DN waarschijnlijk altijd wel de anarchist stak, maar dat hij in 1889 zeker tot het anarchistische kamp te rekenen is. Net als in de jaren 1870 met de Lutherse Kerk, verliet hij echter niet zo gemakkelijk zijn nieuwe ideologische behuizing. Net als in de jaren 1870 met de Lutherse Kerk, probeerde hij die behuizing naar zijn ideaal te vertimmeren: in dit geval een socialistische beweging die van onderop gedacht was, anti-autoritair en vrijheidlievend. In Jean Grave´s Les Temps Nouveaux van 1889 of 1890 wordt door een Nederlandse correspondent, ik vermoed A. Gauthey, redeacteur van Anarchist, opgemerkt dat Domela eens zal moeten kiezen tussen autoritair en libertair socialisme. Dat doet deze in 1895 in de brochure met juist die titel en in dit afscheid van het autoritaire socialisme zit niet alleen zijn ervaring in het Nederlandse parlement maar ook zijn aanvaringen met de leiders van de Duitse sociaal-democratie en zijn analyse van ontwikkelingen in die partij. Die analyse was gebaseerd op zijn correspondentie met verschillende dissidente ´junge´ Duitse sociaal-democraten die al dan niet uit de partij gegooid waren. Van hen kreeg hij ook informatie hoe de bureaucratisering van die partij de machtsverhoudingen in die partij beïnvloedde.
Om kort te gaan: Domela Nieuwenhuis had een anarchistisch temperament, in de jaren 1880 nadert hij het anarchisme van lieden als Reclus en Kropotkin, in 1889 kun je hem als socialist rustig anarchist noemen, maar voor hij zich definitief losrukte uit het verband van een socialistische organisatie gingen nog wel wat jaren voorbij.
Bert Altena
|