Wijnand Rijnders

Vernieuwend Nieuw Crooswijk
Een onmisbare wijk in de woninginnovatie

In het vorige artikel 'Reserveboezem III in Nieuw Crooswijk, een bijna vergeten sociaal experiment in een nog steeds monumentaal pand' ging ik in op de bijzonderheid van het wooncomplex Reserveboezem III, een wooncomplex voor zogenaamde onvolledige  gezinnenin NieuwCrooswijk. In dit artikel wil ik nader ingaan op de eerste generatie woningwetwoningen (1901-1926) en de betekenis van Rotterdam en in het bijzonder Nieuw Crooswijk in nationaal en internationaal perspectief.

De Europese industriële revolutie met zijn toenemende werkgelegenheid trok arbeiders van het platteland naar steden, die niet op deze massale toestroom voorbereid waren. Alles wat te verhuren viel, werd voor buitensporige prijzen verhuurd. Een vruchtbare markt die de speculanten niet voorbij lieten gaan. Zij grepen hun kans en bouwden vele kleine donkere eenkamerwoningen van slechte kwaliteit. Deze erbarmelijke woningen boden onderdak aan kinderrijke gezinnen en soms zelfs aan meerdere gezinnen. Een openbaar waterleidingnet, riolering en verwarming waren niet aanwezig. Aan het einde van de 19e eeuw kampten vele grote Europese steden met een gigantisch woningbouw probleem. Oplossingen moesten gevonden worden. Aan de vooravond van het opzetten van een volkshuisvestingsbeleid waren drie typen actoren bepalend: artsen, filantropen en verlichte industriëlen. In heel Europa publiceerden artsen rapporten, die het gevaar voor het ontstaan en het uitbreiden van epidemieën, ten gevolge van deze slechte woonomstandigheden, belichtten. Maar alleen de Deense verenigingvan artsen was in staat de bouw van ‘gezonde’  arbeiderswoningen in de modelwijk Brumleby, Kopenhagen (1854) te realiseren. In internationale kringen van verlichte filantropen en industriëlen werden vele van de basisvragen geformuleerd. Moet men bouwen wat de arbeider nodig heeft of wat hij kan betalen? Moeten het collectieve woonblokken zijn of eengezinshuizen? Moeten het huur- of koopwoningen zijn? De wereldberoemde projecten zoals de Familistère van Guise en de voorloper van de tuinstad gedachte Port Sunlight in Liverpool doen het Nederlandse initiatief van de verlichte industrieel van Marken, het Agneta Park in Delft, verbleken.

Familistère van Guise

Uiteindelijk hebben al deze rapporten, publicaties, congresverslagen en uitgevoerde modellen een overtuigend pleidooi opgeleverd voor een wettelijke regeling voor de volkshuisvesting en stadsontwikkeling en zo hun doel bereikt. 

Woningwet van 1901
Voor 1901 hadden veel West-Europese landen al een wettelijke regeling voor het toezicht op de kwaliteit en de financiering van arbeiderswoningen. Maar de Nederlandse Woningwet van 1901 maakte, als eerste in Europa in één wet, een integrale aanpak van (sociale) woningbouw mogelijk. De Woningwet van 1901 bevatte vier hoofdpunten:
• het verplicht stellen van strenge bouwverordening om kwalitatief goede woningen af te dwingen;
• de mogelijkheid tot planmatige aanpak van de stadsontwikkeling en het vaststellen van uitbreidingsplannen;
• de mogelijkheid tot financiële overheidssteun door gemeente of rijksoverheidvoor sociale woningbouw;
• de regeling met de grondslag voor “toegelaten instellingen” van woningbouwverenigingenen gemeentelijke woningbedrijven die de bouw en het beheer vande sociale woningen uitvoerden.

Internationale Rotterdamse flexibele woningen
Dominant in de particuliere woningbouw vóór de totstandkoming van de Woningwet 1901 was de alkoofwoning. Van dit type zijn er tienduizenden in Rotterdam neergezet. Het type alkoof bood een achterkamerwoning, twee slechte slaapplaatsen zonder directe verbinding met licht en lucht, en een voorkamertje (in de Rotterdamse volksmond:“voor, tussen en achter”). De bedompte slaapplaatsen van alkoofwoningen werden als onhygiënisch beschouwden kwamen niet in aanmerking voor subsidie volgens de Woningwet. Dit betekende dat voor een woningwetwoning een innovatie van de woningplattegronden noodzakelijk was. Over het algemeen bestond een woningwetwoning uit een grote woonkamer, drie slaapkamers, een keuken en een toilet waarbij alle (slaap)kamers via ramen toegang tot “licht en lucht” kregen.

Plattegronden dubbele alkoofwoning en woningwetwoning (rechts)

Met de instelling van de schoonheidscommissies trokken de Amsterdamse architecten van de Amsterdamse School de aandacht van collega’s uit heel Europa. Hun esthetische benadering van de stedelijke vormgeving produceerde bijzondere ontwerpen van gevels en openbare ruimten maar lieten de ontwikkeling van nieuwe woonvormen een beetje varen. In tegenstelling tot de Amsterdamse architecten, concentreerden hun Rotterdamse collega’s al hun inspanning op het ontwikkelen van innovatieve woningplattegronden. Projecten zoals het wooncomplex aan de Justus van Effenstraat van M. Brinkman in Spangen (1919) met zijn duplexen, de “woon-Ford” (naar de toenmalige rationele T-Ford auto) in Kiefhoek van J.J.P. Oud (1924) of het Eendracht complex van J.H. van den Broek in Blijdorp (1931) met zijn dag en nacht-inrichting, werden wereldberoemd. Flexibiliteit in de woonvorm is het meest in het oog springende kenmerk. Met de toenmalige technische mogelijkheden hebben de bovenvermelde architecten experimenten bedacht die tot op de dag van vandaag voldoen.

Naast het zeer bijzondere wooncomplex Reserveboezem III, zijn er in Nieuw Crooswijknog twee wooncomplexen, Reserveboezem II en IV, waar bijzondere woningplattegronden zijn ontwikkeld. Bij wooncomplex Crooswijk I werd zelfs al rekening gehouden met de jongste bewoners.

Reserveboezem II en IV: studievertrekken en grote gezinnen
De hervormingsdrift was bij de volkshuisvesters, notaris en stadshistoricus L.J.C.J. van Ravesteyn en wijnhandelaar G.A.M. de Bruin, van de Maatschappij voor Volkswoningen al voor de bouw van het wooncomplex Reserveboezem III aanwezig. Was het wooncomplex Reserveboezem I, door de beperkte financiële steun van de gemeente, maar een gewoon woningwet complex met een huiskamer, een keuken en twee of drie slaapkamers. In wooncomplex Reserveboezem II aan de Wandeloordstraat en de Van Zoelenstraat werden woningen ontworpen waarin "zich behalve de eigenlijke grote woonkamer een tweede kleiner woonvertrek bevindt dat voor een aantal gezinnen niet beschouwd moet worden als een overtollige weelde, maar als eenzeer noodzakelijke reserveruimte die nu eens dienst zal doen als studievertrek voor een lid van het gezin, dan weer als slaap- misschien ziekenvertrek” aldus de aanbevelingsbrief van de “Maatschappij” uit 1918 aan het Rotterdamse college van B&W. M.J. Granpré Molière, grondlegger van de Delftse School, was medearchitectvan dit complex, dat zich onderscheidde van de overige wooncomplexen in Nieuw Crooswijk door een bescheiden architectuur.

De huren van de ruimere woningen in Reserveboezem II waren f 5,80 tot f 7,20 per week. Doordat de huren fors waren voor een arbeidersgezin was de bevolking van Reserveboezem II gevarieerder van samenstelling dan Reserveboezem I. Onder de nieuwe bewoners bevonden zich naast arbeidersgezinnen ook winkelbedienden, handelsreizigers, werktuigbouwkundigen en ambtenaren. Het wooncomplex Reserveboezem IV werd door de “Rotterdamsche Maatschappij ten dienste der Volkshuisvesting” ontwikkeld. De initiatiefnemer van de“Rotterdamsche”, S.J.L. van Aalten was net als de initiatiefnemers van de Maatschappijvoor Volkswoningen, afkomstig uit de Rotterdamse stedelijke elite. Deze beroepspoliticus, raadslid en wethouder in Rotterdam, Statenlid en lid van de Tweede Kamer, voor de Vrijzinnig Democratische Bond (VDB) nam in 1909 het initiatief tot oprichting voor de “Rotterdamsche”.

De “Rotterdamsche” bouwde in haar bestaan slechts twee wooncomplexen respectievelijk in Bloemhof met 48 woningen en in Nieuw Crooswijk met 90 woningen. In dej aren vijftig van de twintigste eeuw fuseerde de “Rotterdamsche” met “Volkswoningen”. Een van de bestuursleden van de “Rotterdamsche” was de architect J.H.de Roos van het bekende Rotterdamse architectenbureau De Roos & Overeijnder. Het voetbalstadion “Het Kasteel” van Sparta, het Rotterdams Lyceum aan de Pieter de Hoochstraat en het Sportfondsenbad Noord, dat nu een rijksmonument is, met open schuivend dak in de Van Manenstraat in Rotterdam zijn ontwerpen van De Roos & Overeijnder. Het meest bekende ontwerp van De Roos & Overeijnder is het kantoorgebouw Petrolea of het oude Esso gebouw aan het Malieveld in Den Haag.

Ook in de volkshuisvesting was het bureau volop betrokken. Door Berlage was het architectenbureau uitgekozen, naast Granpré Molière, Verhagen en Kok, als ontwerpers voor tuindorp Vreewijk. De Roos & Overeijnder maakte het ontwerp voor vijfhonderdwoningen. Een zeer bijzonder wooncomplex waarbij het bureau betrokken is geweest, was “De Mathenesserhof”. Dit wooncomplex aan de Mathenesserstraat in Rotterdam was bedoeld voor “onvolkomen”gezinnen, daar werd mee bedoeld een alleen achtergebleven moeder of vader met dochter, twee zusters of alleenwonende oudere vrouwen.

Ook het ontwerp van Reserveboezem IV is van de hand van De Roos & Overeijnder. Een speciaal wooncomplex voor grote gezinnen met specifieke plattegronden. In het jaarverslag van de “Rotterdamsche” over 1918 wordt de indeling van de woningennauwkeurig omschreven: De benedenwoningen strekken zich alleen uit over den beganen grond. In de benedenwoningen bevatten een woonkamer met aangrenzende keuken een tweede woonkamer, welke gelegenheid biedt voor het plaatsen van een ledikant en twee slaapkamers. Voorts een gang , drie of vier kasten en W.C. met luchtkoker. Deze woningen zijn, evenals de andere, bestemd voor groote gezinnen. Zij beiden ruimte voor tien personen, bij welke berekening wordt aangenomen, dat ten hoogste twee personen (kinderen inbegrepen) tezamen een ledikant gebruiken. De hurenbedragen f 4.10 en f 4.20. De bovenwoningen in dit huistype strekken zich uit over de verdieping en de zolderverdieping. Van de drie bovenwoningen is de middelste de grootste. Zij bevat behalve de entree op de den beganen grond, op de verdieping een woonkamer met aangrenzende keuken en balcon, een tweede woonkamer waarin gelegenheid tot plaatsing van een ledikant, een gang, vijf kasten en W.C. en op de zolderverdieping drie slaapkamers een gang en drie kasten. Deze woning kan door twaalf personen worden bewoond. De huur bedraagt f 4.70. De beide zijbovenhuizen bevatten dezelfde ruimten, doch iets smaller en hebben op de verdieping twee in plaats van drie kasten. Deze woningen hebben ruimte voor tien bewoners. De huur bedraagt f4.40.

Huizen met de verzorgde baksteenarchitectuur van De Roos en Overeijnder

Naast de specifieke functie voor grote gezinnen is Reserveboezem IV ook een vroege voorloper van de dag en nacht-inrichting van het Eendrachtcomplex van J.H. van denBroek omdat één van de twee woonkamers gebruikt kon worden als slaapkamer. De speciale wooncomplexen Reserveboezem II, III en IV benadrukt dat, de (modieuze) visie van “gediffentieeerd bouwen” (bouwen van verschillende woningtypen in éénwijk) onder de hedendaagse architecten en stedebouwers, in Nieuw Crooswijk al ruim 85 jaar geleden succesvol is toegepast!

Rotterdams internationale trots: een zandhoop als kinderspeelplaats
In 1908 richtten ambtenaren van de stad Rotterdam de “Coöperatieve Woningvereeniging G.A.: “Onze Woning” voor gemeenteambtenaren” op. “Onze Woning” bouwde in Nieuw Crooswijk tussen 1918 en 1922 twee wooncomplexen inclusief twee rijwielloodsen aan 2e Reserveboezemstraat, 1e Wandeloorddwarsstraat, Wandeloordstraat en de Boezemlaan. J.J.P. Oud, de bekende architect bij de Gemeentelijke Woningdienst en daarmee ambtenaar, was van 1918 tot en met 1933 bestuurslid van “Onze Woning”. De bestuursfunctie van Oud illustreert ook de betrokkenheid van de toenmalige grote architecten met de volkshuisvesting. Het ontwerp van Crooswijk I en II van architect Hoogeveen was door Oud kritisch beoordeeld. De wooncomplexen hadden geen bijzondere woningplattegronden. Maar de architect Hoogeveen haalde wel een stedebouwkundige noviteit uit: “Ten einde het aanzicht van de zijde van de 2e Reserveboezemstraat te verhogen, heeft de stichting de panden aldaar plus minus 35 meter binnen de rooilijn laten inspringen waardoor een voorgedeelte is gevormd, het welk een gemeenschappelijke tuin zal kunnen worden gebezigd. In het midden en ongeveer en ongeveer aan de zijkanten van dien tuin zijn doorgangen uitgespaard, waarlangs de geplaveide strook bereikt wordt, aan welke de ingangen der woningen gelegen zijn. In de gemeenschappelijke tuin zullen enkele zandhoopen voor kinderen aangebracht worden. ”De tuin van Crooswijk I wordt na 85 jaar nog gemeenschappelijk beheerd. In Kopenhagen, is de modelwijk Brumleby van de Deense artsen grondig gerestaureerd. Het project heeft zelfs het Europa Nostra Award gekregen in 1997. De gemeente Guise, in samenwerking met de federatie van de Franse woningbouwcorporaties, hebben hun krachten gebundeld om de Familistère te redden. In Stockholm heeft de stad verschillende woningen gekocht om een bijzonder wandelroute, langs de mooiste architectuur van de volkshuisvesting van de stad, aan te bieden aan toeristen.De Amsterdammers koesteren hun erfgoed van de volkshuisvesting en hebben een paar jaar geleden, in het sociale woningbouwcomplex van Michiel de Klerk, het museum Het Schip opgericht. Dit dappere initiatief trekt nu in de Spaarndammerbuurt meer dan 10.000 bezoekers per jaar, waarvan 40% uit het buitenland. Rotterdam heeft een aantal jaren geleden aan Wytze Patijn, oud rijksbouwmeester, de opdracht gegeven Kiefhoek te herbouwen. Voorts is in 2001, tijdens de feestelijke herdenking van het 100-jarig bestaan van de woningwet, door het publiek enthousiast gereageerd op de mogelijkheid 24 verschillende woningen van verschillende perioden op verschillende locaties te bezichtigen. Het wordt nu tijd om de interessante geschiedenis van de volkshuisvestingsarchitectuur tijdens het interbellum in Rotterdam als totaal over het voetlicht te brengen. Een bundeling van alle projecten van historische waarde zoals in Spangen, Kiefhoek, Vreewijk, Nieuw Crooswijk en anderen, vormen een unieke collectie van historische modellen. Zij zouden een extra bijdrage kunnen leveren aan het imago van Rotterdam als creatieve stad en innovatiepodium. Rotterdam hoeft zich om zijn imago van arbeidersstad niet te schamen. Rotterdammoet juist trots zijn op haar belangrijke bijdrage aan de volkshuisvestingsgeschiedenis. En Nieuw-Crooswijk is daarbij een onmisbaar element.

Bronnen en Literatuur
Aalten van, S.J.L., e.a. Jaarverslag over 1918 van de Rotterdamsche Maatschappij ten dienste der Vokshuisvesting, gevestigd te Rotterdam. Rotterdam 1919.
Klerk, L.A. de, ’Mooi werk’, geschiedenis van de Maatschappij voor Volkswoningen, Rotterdam 1909-1999. Rotterdam 1999.
Roos, J. H., ´De Mathenesserhof´, in: Rotterdams jaarboekje 1927. Rotterdam 1927, pp. XLVIII-XLIX.
Vàhl, A., Architect J.H. de Roos, 2 maart 1875 – 10 april 1946. Delft 2002.
Willemsen, F., e.a., ’Onze Woning’... meer dan een dak boven uw hoofd, 75 jaarwoningstichting ‘Onze Woning’ Rotterdam. Rotterdam 1993.
Vreeze de, N., e.a., 6,5 miljoen woningen, 100 jaar woningwet en wooncultuur in Nederland. Rotterdam 2001.