Johan Frieswjk
Gerrit van Erkel: de kruier der arbeiders
Gerrit van Erkel, de centrale figuur in het NAS tussen 1896 en 1907, beschouwde zich als 'de kruier van de arbeiders'. Wat hijzelf als een erenaam zag, werd echter door zijn sociaal-democratische tegenvoeters in spottende zin gebruikt. Een vakšbondsbestuurder hoorde in hun ogen geen kruier maar een stuurman te zijn. Voor de mannen van de 'moderne' vakbeweging was Gerrit van Erkel jarenlang de personificatie van het anarchisme in de vakbeweging.
De vraag óf Van Erkel een rol wilde spelen in de politieke strijd van die dagen, en zo ja welke, doet eigenlijk weinig ter zake. Alleen al zijn positie maakte hem tot een pion op het schaakveld, waar de strijd tussen de concepties van de 'revolutionair-socialistische' respectievelijk de 'moderne' vakbeweging werd gestreden. Die verdeeldheid speelde niet alleen in het NAS, waarvan hij een aantal jaren secretaris-administrateur was, maar ook in de Schildersgezellenbond, waarvan hij voorzitter was. Van Erkel probeerde in zijn bond zo goed als in het NAS de 'partijstrijd' buiten de vakbeweging te houden. Het lukte hem niet. Per definitie betekende een dergelijke a-politieke keuze veelal een keuze tegen de voorstanders van de 'politieke actie', de sociaal-democraten die de vakbeweging nauw verbonden wilden zien met hun partij. Zijn pogen voor het NAS een politieke neutrale koers te varen - in feite natuurlijk een onmogelijke opgave - werd hem dus niet in dank afgenomen, noch door de sociaal-democraten maar ook niet door zijn geestverwanten, de vrije socialisten.
Het politiek optreden van Van Erkel kreeg in dit spanningsveld een halfslachtig karakter; een kwalificatie die Rüter hem in zijn De Spoorwegstakingen van 1903 enkele malen gaf. De bescheiden en eenvoudige Van Erkel faalde uiteindelijk niet alleen als vakbondsstrateeg maar ook als organisator. Op dat laatste terrein vertoont het handelen van Van Erkel grote gelijkenis met het vaak gebleken organisatorisch onvermogen van de vakbeweging in die dagen.
Gerrit van Erkel werd op 9 november 1860 te Amsterdam geboren. Hij was enige zoon van de werkman, later pakhuisknecht Gerrit van Erkel. Hij groeide op in de Nieuwmarktbuurt en volgde weinig opleiding. Als enige zoon had hij vrijstelling van militaire dienst. De keuringsregisters geven ons een beeld van zijn uiterlijk: 1,69 lang, blond haar en šbruine ogen. In juni 1883 trouwde Van Erkel met de dienstbode Maria Catharina Meijer, de stiefdochter van een timmerman. Het gezin kreeg twee dochters.
Van Erkel werd schildersknecht en al spoedig trad hij naar voren in de beginnende vakorganisatie van deze beroepsgroep. Hij was redacteur van het vakblad De Schildersgezel en werd de eerste voorzitter van de in 1893 opgerichte Internationale Schildersgezellenbond. Namens de schildersvakorganisatie had hij ook zitting in het eerste bestuur van het Nationaal Arbeids-Secretariaat in Nederland. Hij bekleedde daarin de post van tweede voorzitter; in maart 1896 werd hij benoemd tot onbezoldigd secretaris. Toen de jaarvergadering van het NAS in februari 1899 besloot de functie van secretaris-administrateur te bezoldigen, werd Van Erkel daarvoor met grote meerderheid gekozen. Op 7 augustus van dat jaar trad hij in dienst tegen een vergoeding van fl. 13,- per week met vrije woning. Zijn huis aan de Lijnbaansgracht werd tijdelijk secretariaat van het NAS, tot het NAS per 14 oktober 1900 een eigen kantoorruimte aan de Rozengracht betrok.
Volgens de verhalen moet dat eerste kantoor aan de Rozengracht een uitermate gezellige toestand zijn geweest, waar vakbondsmensen binnenvielen om zakelijk wat af te handelen of om kameraadschappelijk te keuvelen en te discussiëren over het wel en wee van de beweging. Als vrijgestelde van het NAS trok Van Erkel door heel Nederland om bij stakingen aanwezig te zijn, deze toe te spreken of te leiden. Hij propageerde de vakorganisatie en was de oprichter van tal van plaatselijke en landelijke vakorganisašties. Daarnaast sprak hij voor vrije socialistenverenigingen, op verschillende meetings en voor de Internationale Anti-Militaristische Vereeniging.
Binnen het vakbondsgebeuren speelde Van Erkel een centrale rol. Zo werd hij in augustus 1900 lid van de commissie die op het congres van mei 1901 met een voorstel tot de reorganisatie van het NAS moest komen. De commissie was echter dermate verdeeld, dat er vier alternatieven werden gepresenteerd. Van Erkel was de voorsteller van de conclusie, waarbij gekozen werd voor het economisch standpunt en tegen de politieke actie, en voor een federatieve organisatie-opbouw met plaatselijke arbeidssecretariaten. Dit voorstel werd in tweede instantie bij referendum aangenomen en op basis daarvan werd een reglementsartikel voorgesteld, waarin het ijveren voor sociale en arbeidswetten werd uitgesloten. Dit artikel werd verworpen, waarna later op voorstel van Van Erkel een compromistekst werd aangenomen die het ijveren voor of tegen wetten open hield. De toelichting die Van Erkel daarbij gaf maakte hem bij de sociaal-democraten helemaal tot de gebeten hond. Begin van datzelfde jaar eindigde een debat met Troelstra voor de Schildersgezellenbond afdeling Amsterdam over de reorganisatie in een veldslag, waarbij stoelen als wapens werden gebruikt en waaraan door de politie een eind werd gemaakt.
In het Comité van Verweer bij de Spoorwegstakingen van 1903 was hij penningmeester en ook daar viel hij op door de combinatie van een duidelijk realistische opstelling met een neiging zijn opstelling te laten bepalen door de stemming der arbeiders. Dat leidde nog wel eens tot een verandering van standpunt binnen enkele dagen. Tijdens de grote vergadering aan de vooravond van de staking, op 2 april, ging hij om met een pathetisch: 'Het volk wacht op een sein'. Hij was een van degenen die met de beschuldiging kwamen dat de staking was verraden, om enkele dagen daarna te verklaren dat de sociaal-democraten in het Comité geen verraad hadden gepleegd.
Half mei 1903 stelde het NAS, in een poging de eenheid binnen de vakbeweging te bewaren, een commissie in, die bij de niet-aangesloten bonden een onderzoek moeten houden naar hun bezwaren tegen het NAS. Een commissie uit die bonden zou, in overleg met het bestuur van het NAS, een nieuw reglement voorstellen. Ook deze commissie bleek onderling verdeeld. Een meerderheid stelde voor in het reglement op te laten nemen dat het NAS zou ijveren voor sociale en arbeidswetgeving. Een minderheid wilde het NAS daarentegen een federatieve šgrondslag geven en wees het voeren van politieke actie af. Deze minderheid kreeg op het congres van het NAS in december 1903 de steun van het bestuur, onder aanvoering van Van Erkel.
De gemoederen liepen daarbij hoog op. In een felle discussie met Hendrik Spiekman, voorzitter van de commissie, stelde Van Erkel dat de meerderheid met hun voorstel 'de stem der vrije socialisten smoren en zij zijn de oorzaak van de tweedracht in de vakbeweging.' Hij dreigde af te treden als het voorstel zou worden aangenomen. Het voorstel werd verworpen en Spiekman verliet het congres. In zijn Kerstrede riep daarop de leider van de sociaal-democraten, Troelstra, de Diamantbewerkersbond op het initiatief te nemen tot een nieuwe vakcentrale. Het NAS-bestuur aanvaardde de handschoen die hen werd toegeworpen en Van Erkel schreef de zogeheten scheurcirculaire met als kern: 'Scheidt U af van de organisatie waar ge bij aangesloten zijt en sluit U aan bij het N.A.-S.! Wat niet bij elkander hoort moet van elkander af.' De splitsing in de linkse vakbeweging was daarmee definitief.
Van Erkel sprak in deze jaren ook voor vrije socialistenverenigingen, voor de Internationale Anti-Militaristische Vereeniging op cursusvergaderingen en meetings. Hij was tevens actief in het Internationaal Vakbewegings Secretariaat.
In augustus 1906 kondigde Van Erkel plots aan dat voor zijn functie maar een ander gekozen moest worden. De feitelijke oorzaak van zijn ontslagaanvraag was de ontdekking dat de boeken van het NAS niet klopten. In Het Volk was hij er van beschuldigd als administrateur van het NAS ook zijn eigen beurs niet te hebben vergeten. Van Erkel noemde dat 'een ploertenstreek' en om te tonen dat hij niet als de spreekwoordelijke rat het zinkende NAS-schip wilde verlaten, trok hij zijn ontslagaanvraag in. Bij acclamatie werd hij daarop herkozen als eerste secretaris. De beschuldigingen bleven echter terugkomen en vooral De Vakbeweging, het orgaan van het pas opgerichte NVV, maakte zich verdienstelijk. Van Erkel legde daarop zijn functies in handen van het bestuur, dat een onderzoekscommissie benoemde. Van Erkel liet tevens weten dat hij liever had dat men een ander zocht. Temeer, nu tegen zijn persoon ook ideologische bezwaren waren ingebracht. De Federatie van Timmerlieden verweet hem 'in werkelijkheid, ondanks alle geschetter over federatie, een centralisatieman' te zijn.
De beschuldigingen van sociaal-democratische kant waren zeker niet mals. Zo zou bij de glasblazersstaking van 1904 fl. 900 uit de opbrengst van de vrijwillige bijdragen zijn verdwenen. In werkelijkheid bleek het later te gaan om een bedrag van fl. 568,13, dat Van Erkel zei te hebben besteed voor het NAS, omdat er toen een schuld van fl. 700 was. De financiële handel en wandel van de revolutionaire vakbeweging kwam daarop uitvoerig aan de orde in het blad van de reformistische pendant. Oud-penningmeester J. Baak adstrueerde daar de beschuldigingen. Zo schreef hij, dat het hier niet ging om een schuld van het NAS, maar om een schuld die Van Erkel moest aanzuiveren toen Baak penningmeester was geworden. Dat werd echter weer ontkend door Elzendoorn, de voorganger van Baak als NAS-penningmeester. Baak stelde dat Van Erkel zich een bedrag van fl. 900 had toegeeïgend. Pogingen om hem destijds op grond daarvan tot aftreden te bewegen, waren - schreef Baak - mislukt. Tevens zou Van Erkel de contributie van de meubelmakers (fl. 300) verduisterd hebben, en toen dat was ontdekt hebben terugbetaald met een lening van de moeder van Baak. Volgens Van Erkel betrof het een bedrag van fl. 80, dat hij in 1900 had besteed aan uitkeringen voor stakende schilders. De Meubelmakersbond wilde dat destijds niet geloven, maar het bestuur van het NAS bevestigde dat dit zo was gegaan. Verder zou Van Erkel vaak penningmeester van door hem opgerichte vakorganisaties zijn geworden, daarbij met de financiën hebben gemanipuleerd en bij liquidatie van vakverenigingen ook geld achter hebben gehouden.
De door het NAS-bestuur ingestelde onderzoekscommissie concludeerde in oktober 1907 dat er weliswaar geen enkel bewijs was, dat Van Erkel geld had ontvreemd, maar dat wel was gebleken dat deze als secretaris-administrateur op onverantwoorde wijze met de NAS-gelden en -boeken was omgesprongen. Hij had postwissels geïnd met de geïmiteerde handtekening van Baak (naar zijn zeggen met toestemming van Baak); een bedrag van fl. 87,50 aan contributie van de Meubelmakersbond was gebruikt voor o.a. een staking van de schildersgezellen. De kas van de opgeheven vakvereniging van koffieverleesters was gebruikt voor de oprichting van een nieuwe vereniging. En hij had eens fl. 300 geleend van de moeder van Baak, om een tekort in de kas aan te zuiveren. De commissie bracht nog een aantal boekhoudkundige onregelmatigheden van de NAS-bestuurders Van Zomeren, Van Erkel en Baak boven tafel. De Driemaandelijkse vergadering van het NAS concludeerde daarop dat Baak en Van Erkel ongeschikt waren voor de positie van bestuurder in het NAS.
Het handelen van Van Erkel schokte velen en droeg daarmee bij aan de crisis die het NAS rond 1907 doormaakte. Op het congres van 1912 kreeg Van Erkel een zeker eerherstel. Hij zou zich daarna weer inzetten voor de beweging. In 1913 was hij actief voor de Bouwvakfederatie en de Internationale Revolutionaire Vakbeweging. Hij was toen secretaris van het voorbereidingscomité voor een Internationaal Revolutionair Vakverenigingscongres en ondertekende de oproep voor het congres dat, op voorstel van het NAS, van 27 september tot 3 oktober te Londen wordt gehouden. We komen zijn naam in 1915 tegen als ondertekenaar van een oproep tot stichting van een Landelijke Federatie van Sociaal-Anarchisten (later Landelijke Federatie van Revolutionair-Socialisten), met als orgaan het Zeeuwse anarchistenblad De Toekomst. Daarna verliezen we Van Erkel uit het oog. Sinds 1917 woonde hij in de Fagelstraat in bij zijn schoonzoon Van der Vecht, een sociaal-democraat. Over politiek werd in huis nooit gesproken, aldus de kleinkinderen. Zij herinneren zich hun opa Gerrit van Erkel als astmatisch, de laatste jaren, zittend op een stoel in de hoek van de kamer, omziend in wrok. Hij overleed op 13 januari 1937 te Amsterdam.
Typerend voor deze bescheiden man was de wens, die hij in 1918 in het Gedenkboek bij het 25-jarig bestaan van het NAS neeršschreef: 'dat eenmaal de tijd aanbreke, dat de arbeidersbeweging het werkelijke socialisme in zich omdraagt, om te komen tot de vrijmaking van den arbeid en het kapitalistische stelsel hierdoor vernietigd wordt'.
|