Van Zinderen Bakker

Willie Verhoysen

Het schisma bezegeld!

Het Londens congres van de Tweede Internationale in 1896 was voor de socialistische beweging in Nederland van groot belang omdat  het de scheiding der geesten bevestigde tussen de parlementairen en de anti-parlementairen. Terecht merkt Johan Frieswijk dat op in zijn artikel ‘Van Zinderen Bakker te Londen’ in Onvoltooid Verleden van oktober 2003. Toch verdient het verhaal van Johan Frieswijk op enkele punten te worden genuanceerd. Het beeld dat hij schetst over de aanloop tot en van het Londens congres heeft té weinig oog voor de verscheidenheid aan meningen over dit onderwerp. Daarbij gaat het niet alleen bij een te verwachten ander geluid van de zijde van de ‘anti-parlementairen’, maar ook om kritische bedenkingen uit sociaal-democratische hoek.

Eerst moet ik met Frieswijk voorop stellen dat het opmerkelijk is dat Van Zinderen Bakker aanwezig was op het Londens congres. In mijn onderzoek naar de houding van de Nederlandse socialistische arbeidersbeweging tegenover dit congres ben ik zijn naam niet tegengekomen. Noch in archieven van vele Nederlandse socialisten die ik raadpleegde noch in het archief van de Tweede Internationale met de congresverslagen, alsook verschillende geraadpleegde periodieken komt de naam van Van Zinderen Bakker voor. Daar moet ik wel aan toevoegen dat ik het Friesch Volksblad niet heb geraadpleegd. Ik heb me ‘beperkt’ tot de nationale of anderszins toonaangevende bladen van de socialistische beweging alsook verschillende vakbondsperiodieken die indertijd bij de discussie betrokken waren.

Van Zinderen Bakker maakte in ieder geval officieel geen deel uit van de Nederlandse delegatie op het Londens congres. Zowel het officieel verslag van het congres als de verslagen in de Nederlandse bladen spreken over hetzelfde aantal leden waar de Nederlandse delegatie uit bestond. Dat doet echter geen afbreuk aan het feit dat Van Zinderen Bakker het congres bijwoonde als toeschouwer. Op zich is dat trouwens niets zo verwonderlijk, want in de aanloop naar het congres werd door de SDAP opgeroepen om het Londens congres in 1896 te bezoeken. Dat geeft eens te meer aan hoe belangrijk de partij het congres vond, in een poging om het nationale isolement op internationaal niveau te doorbreken. We mogen immers niet vergeten dat de SDAP in 1896 nog een jonge partij was die aanvankelijk weinig weerklank vond binnen de Nederlandse socialistische beweging. Maar daarover later meer.

In de beschrijving van het Londens congres staat Frieswijk in zijn artikel onder meer stil bij het begin van het congres, toen de messen tussen de parlementairen en de anti-parlementairen werden geslepen over de vraag wie al dan niet zou worden toegelaten. Dat de discussie daarover bijzonder tumultueus verliep, is wel het minste wat je hierover kunt zeggen. De manier waarop de discussie werd gevoerd, met name voorafgaand aan het congres, verliep toch wel iets anders dan Frieswijk beschrijft in zijn verhaal.

Tijdens het voorgaande congres van de Tweede Internationale in 1893 te Zürich was een motie van Bebel en Adler aangenomen met betrekking tot de toelatingsvoorwaarden voor het Londens congres: “ Alle vakbonden worden tot het congres toegelaten, alsook de socialistische partijen en organisaties die de noodzaak van organisatie van de arbeiders erkennen alsmede de politieke actie. Politieke actie houdt in dat de organisaties van de arbeidersklasse proberen, zover mogelijk, de politieke rechten te gebruiken of ze te veroveren en ook de mogelijkheden van de wetgevende macht te benutten ter verdediging van de belangen van het proletariaat of de verovering van de politieke macht.” De adder onder het gras zat echter in de eveneens aangenomen toelichting van Bebel over de betekenis van politieke actie: “Het voorstel betekent niet dat iedereen die deelneemt aan het congres onder alle omstandigheden aan politieke macht moet deelnemen zoals is gedefinieerd. De resolutie claimt alleen het recht van de arbeiders gebruik te maken van de politieke rechten van hun land, die naar hun mening bijdragen aan de verdediging van de belangen van de werkende klasse, alsmede het recht op politieke onafhankelijke arbeiderspartijen op te richten.”

Frieswijk drukt zich wel erg voorzichtig uit als hij stelt dat de formulering niet geheel duidelijk was. Nochtans was de toelichting helder en duidelijk en liet duidelijk de deur op een kier staan voor socialistische organisaties die minder heil zagen in de parlementaire weg die de Duitse sociaal-democraten zo vurig bepleitten. Als gevolg daarvan verliep de voorbereiding van het Londens congres bijzonder moeizaam omdat het organisatiecomité in het geheel geen gewag maakte van deze toelichting van Bebel. De centrale raad van de SDB/SB maakte zich in een brief van 14 juni 1895 aan het organisatiecomité kwaad over het weglaten van de bewuste toelichting van Bebel. Overigens benadrukte de raad in deze brief: “Nevertheless our Federation of Socialists is by no means an anarchistic party”. De centrale raad verwachtte voor 1 augustus 1895 een reactie van het organisatiecomité op haar brief. Toen ze op de bewuste datum nog niets had gehoord van Londen werd op 10 augustus nogmaals een schrijven verzonden, ditmaal zelfs aangetekend. Het duurde dan nog twee maanden alvorens het organisatiecomité reageerde bij monde van secretaris William Thorne. Thorne benadrukte dat de uitnodiging voor het Londens congres volgens het organisatiecomité conform de besluiten van Zürich was opgesteld. Als de SB daar moeite mee had dan moest de Bond zich maar direct tot het congres zelf wenden als dat van start zou gaan.

Voorbereidend tromgeroffel
Aan het Londens congres ging dan ook heel wat tromgeroffel vooraf, evenzeer op internationaal niveau. Zowel sociaal-democratische voormannen (Polak) als anti-parlementairen (Domela Nieuwenhuis) bezochten Engeland voor het congres in een poging om de Engelse socialisten voor hun standpunten te winnen.  Zo waarschuwde Eleanor Aveling-Marx in een brief aan Frank van der Goes voor het succes dat Domela Nieuwenhuis had bij de Britse socialisten. Vooral de leider van de Independent Labour Party, Keir Hardie, had blijkbaar een gewillig oor voor Domela Nieuwenhuis.

Een poging om alle Nederlandse delegaties vooraf onder een mandaat te laten vertegenwoordigen op het Londens congres lukte niet tijdens het congres van het NAS in november 1895: de SDAP stemde tegen. Toch wenste de SDAP op dat moment nog niet openlijk een aanvaring met de Socialistenbond uit te lokken over de afvaardiging naar Londen. Overigens blijkt uit de reacties van zowel de SDAP als de SDB/SB dat beiden op dat moment slecht op de hoogte waren over de toelatingsvoorwaarden. Ze wisten niet dat de gedelegeerden van één land bijeen zouden worden gevoegd onder één mandaat en dat elk land autonoom zou beslissen over de toelating van de afgevaardigden.

De SDB/SB en de SDAP bleven aanvankelijk vrij mild voor elkaar inzake de afvaardiging naar het Londens congres. Midden 1896 veranderde dat evenwel. Het was echter niet Alexander Cohen die met zijn stuk in Recht voor Allen van 23/24 juni 1896 de lont in het kruitvat aanstak, zoals Frieswijk betoogt. Polak gooide al  op 9 mei 1896 olie op het vuur met een artikel in de Sociaaldemokraat. Het ging om een vertaling van een eerdere publicatie in Justice. Het venijn zat vooral in het commentaar dat Polak bij de vertaling voegde. Polak merkte op dat de SB zich op een meesterlijke wijze buiten de Tweede Internationale wist te plaatsen. In de ogen van Polak kozen de Engelse partijgenoten van de SDAP terecht ‘op beleefde doch onmiskenbaar besliste wijze, partij tegen het slappe anarchisten-grokje (zonder schijfje) dat zich Socialistenbond noemt.’ Polak deed vervolgens nog een duit in het zakje door de leiders van de SB aan de schandpaal te nagelen.

Met andere woorden de voorzet was al eerder gegeven toen Cohen in juni 1896 in Recht voor Allen een satirisch stuk schreef over de mandaten voor het Londens congres. Het partijbestuur van de SDAP reageerde furieus op het artikel en wenste terug te komen op haar eerdere beslissing van november 1895 waarin nog werd gepleit voor toelating van de SB. Met name Vliegen en Loopuit kantten zich fel tegen toelating van de SB tot het Londens congres. Troelstra vroeg echter wijfelend of de partij wel moest meewerken aan de uitsluiting van de SB in Londen. Dijkman was zelfs ronduit tegen uitsluiting gekant omdat de vakbonden dan, volgens de motie van het NAS op 1 december 1895, ook zouden opstappen.

De waarheid achter Cohens satire
Opvallend genoeg werd over de grond van Cohens artikel dat zoveel rumoer veroorzaakte op dat moment niet gediscussieerd. Zo was al van te voren gebleken dat Bohemen, Hongarije en Oostenrijk elk een stem zouden krijgen op het congres terwijl die landen toen nog formeel gezien één staat vormden.

Alexander Cohen in 1894

Het meest opvallende geknoei werd wel door Edward Aveling geleverd. Deze schoonzoon van Marx was én lid van het organisatiecomité én bleek dé vertegenwoordiger van Australië te zijn op het congres. Cornelissen merkte hierover op dat de officiële Australische vertegenwoordiger ten tijde van het Londens congres in Zürich zat. Zelfs in een van de congresverslagen wordt getwijfeld aan representativiteit van Aveling. Pekelharing die op dat moment nog geen lid was van de SDAP, ergerde zich er aan dat Aveling met zijn stem dezelfde invloed had als van alle Britse afgevaardigden tesamen. Van der Goes beaamde evenzeer dat het recht van alle deelnemers soms niet genoeg was gewaarborgd.

Kortom geen rook zonder vuur, maar daar had de SDAP midden 1896 geen oren naar en blijkbaar Frieswijk ook niet helemaal, want hij vertelt niet het hele verhaal. Tevens dient hieraan te worden toegevoegd dat het Londens Congres eerder gemaakte afspraken aan de laars lapte inzake het principe dat elk land onder een mandaat diende te worden vertegenwoordigd. Dat bleek dus niet alleen in de kwestie Oostenrijk-Hongarije, maar nog veel duidelijker bij de Franse delegatie. Jean Jaures en enkele andere Franse parlementaire socialisten hadden geen mandaat voor het Londens congres. Ze verklaarden dat ze geen mandaat nodig hadden omdat ze als parlementariërs waren gekozen door de arbeiders. Dit leidde tot hevige verontwaardiging bij de Britten die het niet pikten dat parlementsleden een speciale behandeling zouden krijgen. De meerderheid van de Franse delegatie wenste zich echter verdraagzaam op te stellen en aanvaardde alsnog de afvaardiging van de Franse parlementsleden. Het orgelpunt moest echter nog komen toen de minderheid van de Franse delegatie bij monde van Millerand een splitsing wenste in twee afvaardigingen omdat de parlementairen zich niet wensten te verzoenen met het verzet van de meerderheid tegen de toelatingsvoorwaarden. Voor de Belgische sociaal-democraat Emile Vandervelde kon dit niet door beugel omdat daarmee volgens hem de geest uit de fles zou worden losgelaten en andere landen hetzelfde zouden kunnen vragen. Desondanks werd de vraag van Millerand gehonoreerd en werd de minderheid van de Franse delegatie als een aparte afvaardiging tot het Londens congres toegelaten.

Het voorgaande geeft duidelijk aan hoe verwarrend de strijd tussen de parlementairen en anti-parlementairen op dat moment nog verliep. Het duurde dan ook verschillende dagen alvorens het Londens congres de discussie afsloot over de toelating van de delegaties. Over de toelating van de Nederlandse delegatie, met de SB, bestond echter geen discussie. Het waren immers de nationale afgevaardigden die al dan niet een organisatie konden wraken. Aangezien de SDAP binnen de Nederlandse delegatie compleet geïsoleerd stond, kon ze geen gewicht in de schaal leggen om de SB alsnog toegang tot het Londens congres te ontzeggen. Wellicht tot verrassing van de afgevaardigden van de SB werd de Bond dus wel toegelaten. Daarmee kon de SB haar principiële standpunt inzake de toelatingsvoorwaarden niet direct uitspelen. Pas toen anarchistische afgevaardigden bij andere nationale delegaties de toegang werd geweigerd, konden de afgevaardigden van de SB en met haar die van de vakbonden, met opgeheven hoofd het Londens congres verlaten. Overigens niet zonder een sneer naar de SDAP, die uiteraard wel aanwezig bleven.

In zijn verklaring waarin Domela Nieuwenhuis het argumenteerde waarom de grote meerderheid van de Nederlandse organisaties het congres verlieten, typeerde hij de SDAP als een filiaal van de SPD, betaald door de Duitse sociaal-democraten. Overigens bleven Domela Nieuwenhuis en Cornelissen het Londens congres nog volgen vanachter de perstafel. Over het tegencongres van revolutionaire socialisten en anarchisten dat tegelijk in Londen plaatsvond, waren beide voormannen van de SB weinig enthousiast. Met name Cornelissen laakte het ‘onbreken aan eenheid van streven, zonder welke geen gemeenschappelijke actie mogelijk is.'

De definitieve scheiding
Dat de verhoudingen binnen de Nederlandse socialistische beweging grondig waren verstoord werd nog eens dik in de verf gezet door Polak die op 31 juli in Justice de SB beschouwde als ‘het bolwerk van het internationale gepeupel, dat onze congressen verpest en ze tot spot maakt voor de reptielenpers der bourgeoisie.’

Henri Polak in 1900

Het zou niet alleen bij een pennenstrijd blijven tussen de SB en de SDAP. De SDAP wenste op 25 augustus 1896 in het gebouw Plancius te Amsterdam een openbare meeting te houden over het Londens congres. Het bestuur van de partij was zich ervan bewust dat ze zich in het hol van de leeuw begaf. In een pamflet aan de Amsterdamse arbeiders schreef ze dat Amsterdam ‘niet alleen de hoofdzetel is van de anti-parlementaire socialisten, maar die der meeste vakbonden en van het Nat. Arb. Sekretariaat’. Niettemin werd in het pamflet de hoop uit gesproken tot een gedachtewisseling te kunnen komen. Daar kwam evenwel weinig van in huis toen Domela Nieuwenhuis het woord vroeg tijdens deze meeting. Er ontstond een hevig tumult en er werd gevochten. De eigenaar van de zaal had inmiddels de politie gebeld, die na aankomst de zaal zonder veel moeilijkheden liet ontruimen.

Het schisma binnen de Nederlandse socialistische arbeidersbeweging was bezegeld! In de literatuur van sociaal-democratische huize alsook de boeken van voormannen van de SDAP wordt de breuk omtrent het Londens congres achteraf consequent in de schoenen van de tegenpartij geschoven. Opmerkelijker is echter dat Salvador Bloemgarten in zijn artikel ‘De Tweede Internationale en de geboorte van de SDAP (1889-1896) wel heel gemakkelijk de sociaal-democratische visie op de gebeurtenissen van het Londens congres overneemt.

De onverkwikkelijke gang van voor, tijdens en na het Londens congres maakte al in 1896 duidelijk dat de parlementaire en revolutionairen niet konden samenwerken op welk terrein dan ook. De kortstondige samenwerking tussen parlementairen en revolutionairen tijdens de spoorwegstakingen van 1903 was dan ook door beide groepen niet gewenst en wel zeer tijdelijk.