Wijnand Rijnders

Reserveboezem III in Nieuw Crooswijk.
Sociaal experiment in een monumentaal pand

Nieuw Crooswijk is een dorpse Rotterdamse volkswijk nabij het Kralingse Bos en het centrum van de stad. De wijk wordt bedreigd door ‘herstructurering’. Volgens de plannen zouden van 1800 van de 2100 woningen gesloopt moeten om plaats te maken voor middeldure en dure koopwoningen. Een paar honderd nieuwe ‘bereikbare’ huurwoningen die nog terug zouden komen, dreigen door de liberalisering van de sociale huursector ook onbereikbaar te worden voor de huidige Nieuw Crooswijkers.

De gebogen achtergevel met links een stukje van de kinderbewaarplaats

Volgens projectwethouder Lucas Bolsius moet Nieuw Crooswijk gesloopt worden omdat ‘de huizen bouwkundig in slechte staat zijn. Ze zijn tochtig, vochtig, te klein en te donker.’ In werkelijkheid is circa 80 % van de woningen tussen 1980 en 1993 in de stadsvernieuwingsperiode gerenoveerd maar is een deel van de woningen na 20-25 jaar weer toe aan groot onderhoud. Om de woningen gaat het dus niet. ‘Als je naar de marktwaarde van Nieuw Crooswijk kijkt, wonen te goedkope mensen op te dure grond’, stellen André Thomsen, hoogleraar Woningverbetering en Woningbeheer en Wim van Es, oud directeur Stadsvernieuwing en Volkshuisvesting, wrang. Maar Crooswijk zou Crooswijk niet zijn als het niet in verzet zou komen tegen de massale sloop. De bewoners hebben zich georganiseerd in de Federatie Bewonerscomités Nieuw Crooswijk (FBNC). De herontdekking van Reserveboezem III is een van de resultaten van het bouwhistorisch onderzoek naar de wijk door de Commissie van Wijzen en het SP-bouwteam dat het bewonersverzet ondersteunt.

Sociaal experiment in een arbeiders- en middenstandswijk
Het wooncomplex ‘Reserveboezem III’ – een driehoekig wooncomplex met twee rechte en een gebogen zijde en omsloten door Kerkhoflaan, Rusthofstraat en Kerkhofstraat in de Rotterdamse wijk Nieuw Crooswijk - werd in 1924 gerealiseerd. Een wooncomplex dat, ondanks zijn meer dan 80 jaar, nog steeds een visie op volkshuisvesting weerspiegelt, die zelfs heden ten dage nog modern is.

Tot aan de Eerste Wereldoorlog vond het gemeentebestuur van Rotterdam dat stadsuitbreiding en woningbouw particuliere aangelegenheden waren en het ondernam dan ook nauwelijks initiatieven op het gebied van de volkshuisvesting. Door de onstuimige groei van de Rotterdamse bevolking - gevolg van de expansie van de Rotterdamse haven na de realisatie in 1872 van de Nieuwe Waterweg - van 89.000 in 1850 tot 513.000 inwoners in 1920 namen de wantoestanden in de volkshuisvesting dramatische vormen aan. Overbewoning in kelders en krotten waren toen schering en inslag. Door de rijkssubsidieregeling voor de bouw van woningwetwoningen ingevoerd door minister Aalberse in 1918, de toetreding van de SDAP tot het Rotterdamse college van B&W in 1919 en de tomeloze inzet van SDAP wethouder Arie - Arie Beton – Heijkoop en de eerste directeur van de Gemeentelijke Woningdienst Guus Plate, werd in Rotterdam een enorme inhaalslag gemaakt in de volkshuisvesting en stedenbouw. Rotterdam onderging een ongekende moderniseringsimpuls. Het reserveboezemterrein was een van de gebieden die gebruikt werd voor de planmatige uitbreiding van Rotterdam. Nadat de reserveboezem, eigendom van het Hoogheemraadschap van Schieland, voor de waterhuishouding overbodig was geworden, kwam zij eind 19e eeuw in handen van de gemeente Rotterdam. Deze liet vervolgens de reserveboezem droogmalen. Het daardoor ontstane terrein werd opgehoogd en vanaf 1917 voor woningwetbouw ter beschikking gesteld aan zes woningbouwverenigingen en -stichtingen.

De Bruijn, een vasthoudend sociaal hervormer
Door de passieve houding in de volkshuisvesting van het Rotterdamse gemeentebestuur voor de Eerste Wereldoorlog ontstond er ruimte voor initiatieven van sociaal bewogen leden van de stedelijke elite. Onder hen notaris L.J.C.J. van Ravesteyn (1867- 1949), bekend als geschiedschrijver van Rotterdam, die zich ook bezighield met de volkshuisvesting. Hij richtte in 1909, samen met G.A.M. de Bruin, de N.V. Maatschappij voor Volkswoningen op. De Bruijn (1857-1935), geboren in het Noord-Brabantse Geertruidenberg, verhuisde naar Rotterdam om daar de leiding van het filiaal van de wijnhandel van zijn vader op zich te nemen. Naast zijn beroep als wijnhandelaar ontplooide De Bruijn in Rotterdam een reeks van sociaal-maatschappelijke activiteiten. Zo was hij voorzitter van de Reclasseringsraad te Rotterdam en voorzitter van de ‘Vereeniging Pro Juventute’. Aan het hervormingswerk van De Bruijn wordt het ontstaan van het instituut van kinderrechter toegeschreven, alsmede het preventieve werk om kinderen uit de handen van justitie te houden. Waren kinderen eenmaal vervallen tot boefjes, pleitte De Bruijn voor gezinsopvoeding in plaats van deze kinderen naar opvoedingsgestichten te sturen. Moderne ideeën, zeker voor die tijd. Het idee voor het sociale experiment van Reserveboezem III is voornamelijk afkomstig van deze vasthoudende sociale hervormer.

Opzet van Reserveboezem III
De N.V. Maatschappij voor Volkswoningen realiseerde tussen 1917 en 1924 in Nieuw Crooswijk drie complexen. ‘Reserveboezem I’ en ‘Reserveboezem II’ waren wooncomplexen met respectievelijk arbeiders- en middenstandswoningen. Bij ‘Reserveboezem III’ werd gestreefd naar het oplossen ‘van het moeilijke vraagstuk der huisvesting van de z.g. onvolledige gezinnen,’ aldus De Bruijn in het Tijdschrift voor de Volkshuisvesting van 15 december 1922. Onder onvolledige gezinnen werden toen zowel jonggehuwden en oudere echtparen zonder kinderen als weduwen en weduwnaars met kinderen verstaan.

In het wooncomplex werden in totaal 151 woningen gerealiseerd. Bij 14  portieken, in totaal 84 woningen, werden twee verschillende woningtypes toegepast:
· Type A: bestemd voor kinderloze jongehuwden en oudere echtparen; deze woningen bevatte een keuken, een woonkamer en slaapvertrek met 2 slaapplaatsen.
· Type B: bestemd voor weduwen en weduwnaren met kinderen; deze woningen bevatten een keuken, een woonkamer en twee slaapvertrekken met 3 à 4 slaapplaatsen.

Plattegronden van woningtypen A en B.

Het type A was een vroege voorloper van de ‘HAT-eenheid’ (Huisvesting van Alleenstaanden en Tweepersoonshuishoudens) zoals die in de jaren ’70 van de vorige eeuw werd geïntroduceerd. Het type B was een voor die tijd normale arbeiderswoning. Hierbij werd aangetekend dat als de proef met de onvolledige gezinnen mocht mislukken, de woningen alsnog aan volledige gezinnen verhuurd zouden kunnen worden.Naast het vernieuwende idee van verschillende woningtypes in hetzelfde wooncomplex met dezelfde portiek, werden type A- en type B-woningen met elkaar verbonden via een afsluitbare tussendeur, zie doorsnede P-P op de plattegrond. De bedoeling was dat de onvolledige gezinnen desgewenst elkaars woning konden betreden en zorg konden verlenen zonder van de portiek gebruik te moeten maken.
Ook het huidige begrip ‘wooncarrière’ voor jonggehuwden in een type A woning met gezinsuitbreiding, voorzag De Bruijn: Bovendien waarborgen de beide andere woningcomplexen, die de Mij. in den Reserveboezem exploiteert, een geleidelijke opschuiving naar grootere woningen van die gezinnen, die te talrijk worden voor de door de hen aanvankelijk betrokken woning.’ In het eerste ontwerp was op de besloten binnenplaats een ‘Bad- en Waschhuis’  geprojecteerd, vergelijkbaar met de situatie in de Justus van Effenstraat. In het wooncomplex zelf zou een ‘kinderbewaarplaats’ opgenomen worden. Wegens bezuinigingen kwam het bad- en washuis te vervallen en werd de kinderbewaarplaats niet binnen het wooncomplex gerealiseerd maar op de beoogde locatie van het bad- en washuis. De kinderbewaarplaats is nog steeds in gebruik, zij het nu als kinderdagverblijf ‘De Gele Kakatoe’.

De gebogen achtergevel met links een stukje van de kinderbewaarplaats In 1922 werd een subsidieaanvraag voor Reserveboezem III door de gemeenteraad afgewezen. Het werd als te modern beschouwd. SDAP wethouder Arie Heijkoop wist echter in 1923 Reserveboezem III, zoals hij dat eerder ook met de wooncomplexen 6 en 7 aan de Justus van Effenstraat had gedaan, alsnog door de gemeenteraad te loodsen.

Granpré Molière of Jos Klijnen?
Volgens de bouwtekeningen is het wooncomplex afkomstig van het bureau Granpré Molière, Verhagen en Kok. Marius Jan Granpré Molière staat in onze officiële architectuurgeschiedenis te boek als het boegbeeld van het ‘moderne traditionele bouwen’. Omdat Granpré Molière in 1924, door zijn verdiensten in Rotterdam, hoogleraar Bouwkunde aan de TH in Delft werd, kreeg deze architectuurstroming de naam ‘Delftse School’. In Rotterdam ligt Granpré Molière in de ‘architectenwereld’ niet zo goed. In Rotterdam leeft, lijkt het wel, juist een fixatie op modernistische stromingen zoals het Nieuwe Bouwen en het Functionalisme. Echter, het opgeplakte etiket klopt zeker niet voor de periode waarin hij zijn eigen bureau aan de Kruiskade begon (1916), samen met een van de belangrijkste stedenbouwkundigen van het interbellum, ir. Piet Verhagen. Op voorspraak van Berlage kregen zij, in het kader van het project Tuindorp Vreewijk, de gelegenheid een eigen bureau te beginnen.

De gebogen gevel aan de Kerkhoflaan.

Op dit moment is er onderzoek gaande naar het ´handschrift’ van de architect. Het bureau van Granpré Molière werkte namelijk als een soort atelier, waarbinnen verschillende vooruitstrevende generatiegenoten tegelijkertijd werkten. De stedenbouwkundige vernieuwer Jos Klijnen was een van hen. Deze maakte tussen 1920-1927 samen met Verhagen het plan voor het Kralingse Bos, een voor die tijd uitzonderlijk modern stadspark.
Het ontwerp van Reserveboezem III wordt daarom door anderen aan hem  toegeschreven.

In het ontwerp zit, zeker voor de jaren ’20 van de vorige eeuw, een vernieuwende architectuur. In afwijking van de toen gangbare rechthoekige bouwblokken is de vorm van Reserveboezem III sectorvormig (de punt van een ronde taart) met een gevel die meebuigt met de Kerkhoflaan. De gevelarchitectuur wordt onder meer gekenmerkt door het veelvuldig toepassen van horizontaal uitkragende luifelmotieven en door prachtige detaillering van vitrines en kozijnen, waardoor de architectuur iets lichtvoetigs krijgt. Er is sprake van een vroeg voorbeeld van beïnvloeding door het werk van de Chicagoarchitect Frank Lloyd Wright. Architectuurhistorisch staat het op een lijn met de eerste voorbeelden van moderne woningbouwarchitectuur van J.J.P.Oud in Spangen.

Behoud en restauratie Reserveboezem III
Binnen de rijke geschiedenis van de volkshuisvesting in Rotterdam en Nederland zijn geen wooncomplexen bekend met een vergelijkbare opzet als die van Reserveboezem III. Waarschijnlijk is Reserveboezem III zelfs op West-Europese schaal uniek van opzet. Volgens de plannen van het de Ontwikkelings Combinatie Nieuw Crooswijk (OCNC) bestaande uit woningcorporatie WBR, projectontwikkelaar Proper-Stok en aannemer ERA-bouw - zal Reserveboezem III in november 2010 gesloopt worden. Het gemeentebestuur van Rotterdam, voorstander van de vrijwel complete sloop van Nieuw Crooswijk, vindt een behoorlijk bouwhistorisch onderzoek naar Reserveboezem III onnodig. Vanuit de geschiedenis van de volkshuisvesting, de architectuurhistorie en de woningbouwtypologie, zijn daarentegen wel alle facetten aanwezig voor een krachtig pleidooi voor behoud en restauratie van dit architectonische monument.

Literatuur en informatie
Brinkman, M., ‘Galerijbouw in den Polder Spangen’, Rotterdams Jaarboekje 1923.
Rotterdam 1923, pp. XLII t/m XLV.
Bruijn, G.A.M. de, ‘Huisvesting van Onvolledige Gezinnen’, overdruk uit het Tijdschrift voor Volkshuisvesting van 15 dec. ’22.
Heijkoop. A.W. ‘Zes eeuwen volkshuisvesting’, Gedenkboek Rotterdam 1328-1928, Rotterdam 1928.
Klerk, L.A. de, Particuliere Plannen. Denkbeelden en initiatieven van de stedelijke elite inzake de volkswoningbouw en stedebouw in Rotterdam 1860-1950. Rotterdam 1998.
Klerk, L.A. de, ’Mooi werk’, Geschiedenis van de Maatschappij voor Volkswoningen. Rotterdam 1909-1999. Rotterdam 1999.
Klerk, L.A. de, en Moscoviter, H. ’En dat al voor de arbeidende klasse’, 75 jaar Volkshuisvesting Rotterdam. Rotterdam 1992.
Oud, J.J.P., ‘Gemeentebouw in Spangen en Tusschendijken’, in: Rotterdams jaarboekje 1922. Rotterdam 1922, pp. XLIV-LV.
Ravensteijn, L.J.C.J. van, Rotterdam in de twintigste eeuw, de ontwikkeling van de stad voor 1940. Rotterdam 1948.
Ruijter-de Zeeuw, A. de, De eerste rode wethouders van Rotterdam. Rotterdam 1987.
Schipper, K. en Geest, J. van, Jos Klijnen. Rotterdam 1999.

De bewoners hebben zich georganiseerd in de Federatie Bewonerscomités Nieuw Crooswijk (FBNC). De bewonersstrijd is te volgen op: www.crooswijk.com. Inmiddels heeft een aantal architectuurkenners de handen ineengeslagen en is er een comité voor behoud en restauratie van Reserveboezem III in oprichting. Voor verdere informatie of voor een rondleiding in Reserveboezem III of door Nieuw Crooswijk kunt u zich wenden tot de secretaris van de Stichting Federatie Bewonerscomités Nieuw Crooswijk (FBNC):
Willem de Kovel
Crooswijksebocht 23
3034 NC Rotterdam
e-mail:
w.f.de.kovel@tiscali.nl