Jacques van Gerwen

Troelstra: socialist en ondernemer
Sociaal-democratisch voorman én directeur Neerlandia

Het klinkt paradoxaal maar eigenlijk bevatten de Biografisch Woordenboeken voor het Socialisme en de Arbeidersbeweging (BWSA) in figuurlijke zin de biografische portretten van ondernemers. Volgens de Van Dale is een ondernemer ‘degeen die iets onderneemt, die een zaak van enig gewicht op zich neemt, aanvangt, begint’. Deze definitie is ook van toepassing op de in het BWSA geportretteerde 574 mannen en vrouwen. Ook zij namen een ‘zaak van enig gewicht op zich’. En net als ondernemers zullen zij dat gedaan hebben met winst en continuïteit voor de beweging in het vooruitzicht.

Bij een nadere beschouwing van de afzonderlijke portretten staan in het BWSA ook echte ondernemers geportretteerd. Het gaat om sociale ondernemers die een brug tussen arbeid en kapitaal wilden slaan en ondernemers die leiding gaven aan ondernemingen met een ideëel doel. Bekende namen die gerekend kunnen worden tot de eerste categorie zijn Willem Hovy (1840-1915) bier- en azijnfabrikant van de Amsterdamse brouwerij De Gekroonde Valk, Jacques van Marken (1845-1906) en Dirk Willem Stork (1855-1928). In de andere categorie horen onder meer Nehemia de Lieme (1882-1940) directeur van De Centrale Arbeiders- Verzekerings- en Depositobank, Aron van Dam (1881-1942) directeur van coöperatie De Dageraad, Johannes George Götze (1861-1940) directeur van het socialistische verzekeringsbedrijf Aurora en Gerrrit Nanninga (1858-1933) directeur van de coöperatie De Toekomst.

Nog opvallender is echter dat van een belangrijk sociaal-democratisch voorman in het BWSA – en overigens ook in andere biografische woordenboeken -  niet wordt vermeld dat hij ook ondernemer was.Het gaat hier om Pieter Jelles Troelstra. Hetzelfde geldt in zekere mate ook voor twee andere vooraanstaande sociaal-demokraten: F.M. Wibaut en H. van der Kol. Over Troelstra wordt in het Biografisch Woordenboek voor Nederland gezegd dat hij op de ontwikkeling van de sociaal-democratie in Nederland in vele fasen een beslissend stempel heeft gedrukt en dat hij als politicus een van de grootsten is geweest die Nederland gekend heeft. Dat hij van 1906 tot aan zijn dood in 1930 tevens directeur van de Onderlinge Brandwaarborg Maatschappij Neerlandia is geweest, is minder bekend. Voor een beter begrip van Troelstra’s leven en werken is het evenwel geen onbelangrijk gegeven.

Neerlandia en zijn oprichters
De oprichter van Neerlandia op 25 mei 1880 in Leeuwarden was de vader van Pieter Jelles, Jelle Troelstra (1833-1906), rijksontvanger van de belastingen, liberaal politicus, lid van de Provinciale Staten, vanaf 1878 gemeenteraadslid, later wethouder en loco-burgemeester. Hoewel Jelle Troelstra en zijn mede-oprichters bewust gekozen hadden voor de vorm van onderlinge om daarmee  de deelnemers/verzekerden directe invloed te geven op het reilen en zeilen van deze verzekeringsmaatschappij, omschreef Pieter Jelles later Neerlandia als een familie-onderneming. Bij de oprichting was namelijk onder meer bepaald dat de directeur het recht had zijn eigen opvolger aan te wijzen. De directeur kreeg bovendien als salaris een vast percentage van het verzekerde kapitaal. Evenals bij veel andere verzekeringsonderlinges – doorgaans ook familiebedrijven - was vaak de zoon van de directeur de beoogde opvolger. Dat was ook het geval met Pieter Jelles. Toen hij in 1882 op tweeëntwintigjarige leeftijd in Groningen rechten ging studeren, werd hij alvast door Neerlandia aangesteld als inspecteur. “Het inkomen echter van die betrekking kwam mij niet in handen, hoewel hieromtrent nimmer eenige bepaling was gemaakt”, aldus Pieter Jelles in zijn memoires. “Het bleek dat mijn vader dit als een verlichting van zijne kosten voor mijn opleiding beschouwde, zoodat ik eerst later, toen hij geen studiekosten meer behoefde te betalen, in het genot dezer belooning werd gesteld.” In 1888 sloot Pieter Jelles zijn studie af. Hij vestigde zich als advocaat in Leeuwarden en bleef inspecteur van Neerlandia.

1 mei 1890
Enige tijd ging het goed tussen vader Jelle en zoon Pieter Jelles. Tot 1 mei 1890. Tijdens het Parijse congres van de socialistische Tweede Internationale in 1889 was een motie aangenomen, die van de socialistische arbeiders eiste, elk jaar op 1 mei betogingen te houden voor de invoering van een 8-urige werkdag. Vele jaren later stonden de gebeurtenissen op die gedenkwaardige eerste mei van 1890 Pieter Jelles nog duidelijk voor ogen:
“Toen de tijd dezer betogingen gekomen was [1890], openbaarde zich in de bourgoisie groote onrust. Te Leeuwarden, het centrum eener provincie, die sterk was aangetast door de opstandigheid, die het noodzakelijke gevolg was van de daar heerschende sociale toestanden, was de onrust niet het minst groot. Aan den buitenkant der stad had een opstandige boer, wien door zijn landheer de huur was opgezegd, op 1 Mei zijne gansche plaats ter beschikking gesteld van een meeting voor den 8-uren dag. Deze plaats was gelegen aan een weg, waar zoowel mijn Vader als de burgemeester en een andere wethouder tevens voorzittend kommissaris der Neerlandia (jonkheer mr. C. van Eysinga) woonden. Voor het huis van elk dezer heeren was dien dag een politiepost geplaatst en welke militaire voorzorgsmaatregelen overigens in het geheim waren genomen, kan men wel gissen. (...) De stad was vol bezoekers en toen ik mij spoedde naar het meetingterrein troffen mij vooral de talrijke versierde en rood-bevlagde stoomboten met meetinggangers, die de stad binnenvoeren. Het was een heerlijke aanblik, die feestelijk gezinde arbeiders, leden dier klasse, die geen verrukking, geen feestvreugde kende, maar thans medegesleept door den internationalen stroom van nieuw geloof en nieuwen wil, die vanuit Parijs over de wereld was losgebroken, zich voor het eerst voelde als de nieuwe kracht, opgekomen voor het verwezenlijken van een der hoogste eischen der arbeidersklasse.

Na afloop der meeting ging ik naar huis mijns Vaders en spoedig zaten wij aan tafel. Ik had behoefte een woord te wijden aan de zoo prachtig geslaagde meeting en zei, gedachtig aan de vrees, die gebleken was uit het opstellen der politie voor het huis der genoemde magistraatspersonen, dat men zeker moest toegeven, dat de meeting goed was afgeloopen. Hierop antwoordde mijn Vader: "Ja, ik heb geen dronken menschen gezien". Dit woord bracht mijn bloed aan het koken: Waarom moest de mogelijkheid van zooiets worden ondersteld? Ik vatte die woorden als een beleediging van de arbeiders op. Nu woonde er in Leeuwarden een raadsheer van het Hof, dien wij maar voor het gemak M. zullen noemen, een bekend alcoholicus, die in de zittingen van het Hof, tengevolge van zijn verwoest zenuwgestel, steeds allerlei grimassen zat te maken en in den namiddag de gewoonte had bij tal van café's en kroegen rond te gaan, waar de borrel meestal reeds voor hem gereed stond (...). Dit schoot mij opeens in den zin toen mijn Vader de mogelijkheid van drankmisbruik bij de meetinggangers had verondersteld en op zijn woord: "ik heb geen dronken menschen gezien", antwoordde ik: "ik wel: de raadsheer M.". De woede, die zich daarop van mijn Vader meester maakte, is moeilijk te beschrijven. Hij luchtte op dat moment al zijn grieven, die hij wegens mijn geneigdheid voor de socialistische beweging, koesterde. Hij dreigde mij te onterven, waarop ik antwoordde, dat zijn geld mij koud liet. Hij zeide mij te zullen schrappen als zijn opvolger aan de Neerlandia en te zullen zorgen, dat die betrekking door mijn broer zou worden vervuld. Steeds meer opgewonden zeide ik, dat geld noch baantjes mij zouden kunnen bewegen een ander te zijn, dan ik volgens mijn geweten zijn moest. Het gesprek nam zulk een dreigende wending, dat plotseling mijn Vader opvloog van zijn stoel en naar mij toekwam in een houding, die mij voor het ergste moest doen vreezen. Ik wist niet anders te doen, dan op het hetzelfde oogenblik ook op te staan en toen hij tot mij was genaderd, zag hij voor zich een eveneens dreigende figuur, bereid om zich tegen elken aanslag op lijf en waardigheid te verdedigen. Het schijnt dat zijn gezond verstand bij hem de overhand behield. Nadat wij het gesprek aldus een poos hadden voortgezet, begaf hij zich tenminste weer naar zijn plaats aan tafel. Het was bij die gelegenheid, dat ik hem zeide: "Ons geluk is, dat wij teveel met elkaar gemeen hebben; als ik jong was geweest in uw tijd, dan ware ik liberaal geworden. Als u jong was geweest in mijn tijd, dan zou er kans zijn geweest, dat u zich aan den kant der arbeiders had bevonden". Ik besloot met de verklaring: "Denk niet, dat ik die zaak ooit ontrouw zal worden. Ik moet; het is mijn roeping." Zoo bracht het eerste Meifeest een beslissend optreden tusschen mijn Vader en mij teweeg.”

De breuk
Twee jaar later kwam het tot een breuk. Met een opruiend optreden van Pieter Jelles tijdens de 1 mei-viering te Franeker in 1892 en een kritisch stuk over twee liberale kandidaten voor de Provinciale Staten, tevens commissarissen van Neerlandia, was voor vader Troelstra de maat vol. In een brief kondigde hij het onvermijdelijke ontslag aan, tenzij Pieter Jelles de eer aan zich zelf hield: "Commissarissen der Neerlandia hebben reeds meermalen de vraag gesteld: of gij na uw optreden als volbloed sociaal-democraat nog wel beambte zoudt kunnen blijven bij eene maatschappij, die op privaat bezit is gebaseerd en juist strekt om zich tegen schade in dat bezit te verzekeren. Te meer klemde die vraag, omdat gij door uw optreden in het geheele land berucht geworden zijt, wat zeker niet zal strekken tot den bloei van Neerlandia. Men vischt natuurlijk naar alles wat zoo'n berucht persoon betreft en weet ook al spoedig dat ge inspecteur bij onze maatschappij zijt. (...) Gij weet dus wat er waarschijnlijk binnen kort zal volgen, indien ge niet zelve uw ontslag vraagt.”

P.J. Troelstra vermeldde niet of hij de eer aan zich zelf heeft gehouden. In zijn memoires stelde hij alleen vast dat zijn vader hem een belangrijk deel van zijn inkomsten had ontnomen. Enige tijd later wees Jelle Troelstra zijn enige andere zoon Dirk Jelles aan als opvolger bij Neerlandia. Zijn overige vier kinderen waren dochters. Een van hen, Hendrika (1867-1944) was na haar huwelijk in 1903 enige jaren secretaresse van sir Henry W.A. Deterding (1866-1939, directeur-generaal van de Koninklijke Nederlandsche Petroleum Maatschappij/Shell) te Londen, maar dit terzijde. De keuze van Jelle voor zoon Dirk Jelles zal niet van harte zijn geweest.  Dirk had voortijdig het gymnasium verlaten en de praktische scholing bij zijn vader op diens belastingkantoor was ook al geen succes. Na een begin te hebben gemaakt met de studie voor de middelbare akte Duits vertrok hij voor enige tijd naar München. Daar kwam ook hij in aanraking met de idealen van de socialistische arbeidersbeweging, hetgeen voor zijn vader aanleiding was om zijn studietoelagen te beëindigen. In 1894 keerde hij berooid en met een slechte gezondheid terug in Nederland. De literair begaafde Dirk Jelles droeg met verzen, teksten en toneelstukken zijn steentje bij aan de sociaal-demokratische strijd. Hij overleed in 1902.

De verzoening
Het overlijden van Dirk Jelles brachten Jelle en Pieter Jelles weer dichter bij elkaar. Pieter Jelles werd opnieuw aangewezen als opvolger-directeur. Dit had wel tot gevolg dat twee commissarissen bedankten: jonkheer mr. C. van Eysinga en mr. W.B. Buma. Zij maakten plaats voor twee oude schoolvrienden van Pieter Jelles: H. Beucker Andreae en mr. C. Menalda.

In 1906 spoedde Pieter Jelles zich na de eerste berichten over een ernstige ziekte van zijn vader naar Leeuwarden. "Slechts weinige woorden heb ik nog met hem kunnen wisselen. Het eenige, wat hij mij nog mededeelde, was de toename van het ingeschreven kapitaal der Neerlandia over het afgeloopen jaar. Al spoedig raakte hij buiten bewustzijn. (...) Met zijn handen in die van mij en van mijn oudste zuster, die hem tot zijn dood toe heeft verzorgd, stierf hij.”

“Eerst nu, na den dood van mijn Vader, kon ik mijn schulden betalen en werd ik ekonomisch vrij gemaakt. Als direkteur van de Neerlandia kreeg ik bovendien belangrijke geregelde inkomsten. Tot dien tijd toe had ik gewerkt, en bestond er overigens niets, waarbij met mijn persoonlijke belangen en neigingen rekening werd gehouden. Nooit was ik op de gedachte gekomen, daarin verandering te brengen. Ik had in de afgeloopen jaren te veel huiselijk leed moeten verkroppen en alleen de volkomen toewijding aan mijn levenstaak had mij tusschen de moeilijkheden van mijn persoonlijk leven staande gehouden. Om het eenvoudig te zeggen: ik kwam aan mijzelf niet toe. Dit nu werd bij den dood van mijn Vader anders.”  Uit Troelstra’s verzuchtingen over zijn schulden kan worden afgeleid dat hij kennelijk op ruime voet leefde. Van 1897 tot 1901 en vanaf 1902 was hij immers kamerlid met een jaarinkomen van 2.000 gulden. Bovendien genoot hij vanaf april 1900 tot september 1903 als hoofdredacteur van Het Volk een jaarinkomen van 1.500 gulden, terwijl hij ook nog een inkomen in de orde van grootte van 800 gulden toucheerde als parlementair redacteur. Wellicht dat ook de scheiding hem geld kostte.

Gebouw Neerlandia, Haringkade 163 Scheveningen


In hetzelfde jaar waarin zijn vader overleed, wist Pieter Jelles zijn commissarissen ertoe te bewegen het hoofdkantoor van Neerlandia van Leeuwarden naar Scheveningen te verplaatsen. De verhuizing ging gepaard met een wijziging van de samenstelling van de raad van commissarissen. Dr. N. Reeling Brouwer, H. Beucker Andreae en mr. C. Menalda traden af als commissaris. Hun plaatsen werden ingenomen door Troelstra’s  Haagse vrienden A.A.L. de Lint, directeur van de NV A.N. de Lint’s Industrie- en Handel-Maatschappij, ir. P. Bakker Schut, directeur van de dienst Stadsontwikkeling en Volkshuisvesting, A. Verschoor W. Lzn, inspecteur van het IJkwezen en mr. J. Limburg, lid van gedeputeerde staten van Zuid-Holland. De Lint, tot zijn dood in 1924 president-commissaris (zijn plaats werd ingenomen door ir. J.W. Albarda, lid van de Tweede Kamer.), en zijn vrouw waren goede bekenden van de Troelstra’s. In een brief, die Sjoukje Troelstra-Bokma de Boer in 1908 aan het SDAP-bestuur schreef, noemt ze naast mevrouw Kautsky, de De Lints als de intimi waar ze de scheiding mee besproken had.

Het directeurschap
 “Toen ik mij eenmaal voldoende in de zaak had ingewerkt, was het direkteurschap van de Neerlandia gemakkelijk waar te nemen. Aan het graf van mijn Vader had ik verklaard, de nieuwe taak te zullen aanvaarden en onder de bourgeoisie werd al gejuicht, omdat ik mij dus uit den politieken strijd zou terugtrekken; dat daarvan geen sprake was, zouden de gebeurtenissen na 1906 voldoende bewijzen.” Enige ervaren medewerkers die van Leeuwarden naar Scheveningen waren meeverhuisd, verlichtten Troelstra’s taak als directeur van de onderlinge. Met name gold dat voor adjunct-directeur Simon Joustra, die de dagelijkse leiding over het bedrijf in handen had. Een praktische bijkomstigheid was dat gedurende de jaren 1906 tot 1915 Troelstra en Neerlandia hetzelfde huis deelden: Haringkade 163. In mei 1915 verhuisde Troelstra naar de Haringkade 167, op 7 juli 1916 naar de Johan van Oldenbarneveldtstraat 44 en vervolgens naar de Bleijswijkstraat 9 en ten slotte naar de Leuvensestraat 30.

In april 1915 kwam dus met de verhuizing van Troelstra een einde aan de samenwoning. Naar verluidt bezocht Troelstra vanaf die tijd nog maar twee keer per jaar het Scheveningse kantoor: in januari om de loonsverhoging aan het personeel bekend te maken en in mei wanneer de Algemene Ledenvergadering werd gehouden. Voor alle lopende zaken – polissen, schadedossiers en correspondentie – kreeg hij wekelijks drie keer bezoek aan huis van een van zijn medewerkers.

De directeursfunctie van Neerlandia  verschafte Troelstra een solide inkomensbasis, naast zijn inkomen als sociaal-demokratisch Tweede Kamerlid. Tot 1924 was zijn salaris gekoppeld aan het ingeschreven verzekerde kapitaal. Vanaf 1924  kreeg hij een door de Algemene Vergadering vastgesteld  salaris. Bij de reglementswijziging van 1924 werd tevens de bepaling geschrapt dat de directeur zelf zijn opvolger aanwees. Dat recht was voortaan aan de Algemene Vergadering voorbehouden. Het schijnt dat Troelstra al eerder had laten weten dat hij geen aanspraak zou maken op dit recht. Dat zou vlak na de scheiding in 1907 zijn geweest, toen de commissarissen in ruil voor de genoemde toezegging toestemden in een jaarlijkse uitkering aan zijn ex-vrouw Sjoukje Bokma-de Boer en zijn kinderen.

Gedenkplaat van de dankbare agenten bij het 50-jarig bestaan, Haringkade.

Neutraal
Hoewel Troelstra zich in zijn verzekeringswerk omgaf met geestverwanten zoals J.W. Albarda, president-commissaris van Neerlandia en vanaf 1925 ook de nieuwe politiek leider van de SDAP, kan Neerlandia niet tot de ‘rode familie’ worden gerekend. Naar buiten toe bleef Neerlandia neutraal. Wel was ‘de maatschappij van Troelstra’ populair bij agenten van de levensverzekeringsmaatschappij NV De Centrale Arbeiders Verzekerings- en depositobank. Wanneer zij schadeverzekeringsposten kregen aangeboden, brachten ze deze bij Neerlandia onder.

Het neutrale karakter van Neerlandia heeft er waarschijnlijk ook toe geleid dat de vergissing van Troelstra in 1918 geen desastreuze gevolgen voor Neerlandia heeft gehad. Het lijkt er op dat slechts een enkeling tot beëindiging van de verzekering besloot zoals een man uit Leeuwarderadeel. Hij wilde niet langer verzekerd zijn bij een onderlinge die vergoeding van schade door oorlog en opstand uitsloot, terwijl de directeur daarvan zelf betrokken was met het uitlokken van onrust en opstand. In ieder geval bleef het aantal polissen en het verzekerd kapitaal van Neerlandia aanhoudend toenemen, ook na 1918. Was zijn vader in 1880 begonnen met 1.772 polissen en een verzekerd kapitaal van ruim 4 miljoen gulden, aan de vooravond van het overlijden van Pieter Jelles bedroeg het aantal polissen ruim 60.000 en een verzekerd kapitaal van bijna 204 miljoen gulden. In 1930 waren bijna 500 agenten voor Neerlandia actief in het gehele land.

Het einde van Troelstra’s Neerlandia
Troelstra bleef tot aan zijn dood in 1930 directeur van de Neerlandia. Hij schreef nog het voorwoord in het gedenkboek dat in 1930 ter gelegenheid van het 50-jarig bestaan verscheen. Daarin sprak hij een speciaal woord van dank uit aan adjunct-directeur S. Joustra, die in de daaraan voorafgaande jaren de onderlinge leidde. Het jaarverslag over 1930 opende met het bericht over Troelstra’s overlijden: “De Maatschappij had het afgeloopen jaar het verlies te betreuren van haren Directeur (…). Zijn groote werkkracht stelde hem in staat, naast zijn omvangrijken socialen arbeid, ook die functie gedurende bijna 25 jaren met de grootste toewijding en bekwaamheid te vervullen, totdat ziekte hem noodzaakte het werk meer en meer aan anderen over te laten. Het Bestuur gedenkt zijn humanen Directeur en vertrouwd vriend, in dankbare herinnering”. De viering van het jubileum ging door het overlijden van Troelstra niet door. Met zijn dood kwam er een einde aan het ‘familiebedrijf’ Troelstra.

Helaas is het ‘dubbelleven’ van Troelstra - sociaal-democratisch voorman én directeur van een onderlinge - in het BWSA onbesproken gebleven. Ook in het negende BWSA-deel met aanvullingen en correcties. Vandaar deze nagekomen aanvulling.

Literatuur
Klaas Bakker, ‘Troelstra as fersekeringsman’,  in: De Strikel 28, (1985) pp. 212-216. [Met grote dank aan mijn collega Els Hiemstra, die dit in het Fries gestelde artikel voor mij vertaalde].
H.F. Cohen, ‘P.J. Troelstra’, in: Biografisch Woordenboek van Nederland deel 1. Den Haag (1979) pp. 590-594.
Jaarverslagen van de Onderlinge Brandwaarborg-Maatschappij Neerlandia te Scheveningen, opgericht te Leeuwarden 25 mei 1880
Jacques van Gerwen, De Centrale Centraal. Geschiedenis van De Centrale Arbeiders- Verzekerings- en Depositobank opgericht in 1904 tot aan de fusie in de Reaal Groep in 1990. Amsterdam 1993.
A.F Mellink, ´P.J. Troelstra´, in: Biografisch Woordenboek van het Socialisme en de Arbeidersbeweging in Nederland, deel 1 Amsterdam 1986. pp. 133-137.
Gedenkboek der Onderlinge Brandwaarborg-Maatschappij Neerlandia 1880 - 25 mei 1930 1930.
Corien Rattink, ‘Hendrika Troelstra’, in: Biografisch Woordenboek van het Socialisme en de Arbeidersbeweging in Nederland, deel 2 (1987) pp. 158-160.
Tineke Steenmeijer-Wielenga, ‘Sjoukje Maria Diderika Bokma de Boer’, in: Biografisch Woordenboek van het Socialisme en de Arbeidersbeweging in Nederland, deel 3 (1988) pp. 19-23. In dit portret staat in een bijzin wel vermeld dat Pieter Jelles in 1906 directeur is geworden van Neerlandia.
Tineke Steenmeijer-Wielenga, ‘Dirk Jelles Troelstra’, in: Biografisch Woordenboek van het Socialisme en de Arbeidersbeweging in Nederland, deel 4 (1990) 203-205.
‘Jelle Troelstra’, in: Nieuw Nederlandsch Biografisch Woordenboek Amsterdam 1974, pp. 1059-1060.
P.J. Troelstra Gedenkschriften deel I, Inspecteur 238; dreigement van Vader 258-259; II, ontslag en opgevolgd door Dirk 31; dood van Vader, naar Scheveningen 291-292.