Carl Doeke Eisma

Over langharig werkschuw tuig
Een sfeertekening en niet meer dan dat

Hoewel ik over dit onderwerp een boek zou kunnen schrijven zal ik mij beperken tot dit artikel. Dit wil niet zeggen dat de SWEM - want daar ga ik het over hebben  - zo’n boek niet waard zou zijn. Ik heb echter begrepen dat er binnen afzienbare tijd een uitgebreide publicatie over de alternatieve jeugd in de jaren ’60 zal verschijnen. In deze publicatie zal de SWEM centraal staan, vandaar.

De SWEM, of liever de Stichting Werkgroep Experimentele Maatschappij, is niet toevallig in 1970 ontstaan. De maatschappij was kennelijk rijp voor een diepgaande verandering in de manier waarop (sommige) mensen met het begrip werken wilden omgaan. Bloemenkinderen, Provo’s en  Kabouters hebben hieraan de nodige steentjes bijgedragen. Zong Bob Dylan niet: ‘The times they are a-changin’? Ook het klootjesvolk in ons land had dit met schade en schande ondervonden. Daar komt nog bij dat een deel van het gemeentebestuur van Den Haag – met Piet Vink (Piet was vele jaren wethouder in Den Haag) voorop – het belang van een zinvolle samenwerking met dat langharig werkschuw tuig wel degelijk in zag. Ik ben er van overtuigd dat de SWEM zonder de hulp van Piet Vink weinig kans van slagen gehad zou hebben.

Ton Venselaar met hoed, werknemer van het eerste uur in gesprek met Carl Eisma

Ter verduidelijking: de term langharig werkschuw tuig werd door de betrokkenen als een eretitel gezien. Dat vonden de geuzen vroeger immers ook. Alvorens dieper in te gaan op de betekenis van de SWEM wil ik u eerst iets vertellen over een tweetal bewegingen die hieraan vooraf gingen. Bij het begrip provotarische beweging  (1965 – 1967) denken we – begrijpelijk - in eerste instantie aan Amsterdam. Laat het echter duidelijk zijn, dat deze beweging in Den Haag begonnen is. Zo lees ik in het boekje Provo, een jaar Provo-activiteiten: ‘Het prille begin van Provo moeten we, vreemd genoeg, niet in Amsterdam zoeken, maar in Den Haag.’ En bovendien is het zo dat er zich ook in Den Haag de nodige aandachttrekkende manifestaties hebben voorgedaan. Als het echter om de belangstelling van de media gaat moest onze stad het afleggen tegen het Magisch Centrum zoals Amsterdam genoemd werd. Ditzelfde geldt overigens ook voor de Oranje Vrijstaat. Ook in Den Haag hebben de nodige kabouters hun rondedansje gedaan. Kortom ook hier was men wel weer eens aan iets nieuws toe.

Zo vond een aantal jongeren elkaar in het begin van 1968 in de werkgroep Experimentele Maatschappij (E.M.). Men ging op zoek naar een pand waar men elkaar kon ontmoeten en iedereen die een goed – en bij voorkeur bruikbaar - plan bedacht had kon op de steun van anderen rekenen. De doelstellingen van deze werkgroep waren vooral divers en idealistisch van aard. Van het begin af aan heeft het gemeentebestuur geprobeerd invloed te krijgen op de ongeorganiseerde jeugd, zoals deze jongeren wel genoemd werden. Onder andere via de Haagse Jeugdactie (HAJA) en een Raad van Advies, waarin vertegenwoordigers van andere jongerenorganisaties zaten. Omdat veel van deze jongeren gezien hun politieke instelling, uiterlijk en manier van leven nauwelijks aan werk konden komen, kwam men op het idee om een alternatief uitzendbureau op te richten. Op 10 juli 1968 om precies te zijn  begon dit uitzendbureau met z’n werkzaamheden, in een pand in de Adelheidstraat en onder leiding van Frits Berger, geen onbekende in de wereld van deze alternatieve jongeren. De gemeente zorgde voor werk bij de plantsoenendienst en de sociale dienst betaalde een deel van de loonkosten. Men mocht zelf bepalen wanneer en hoeveel dagen men wilde werken al werd er wel bepaald dat dit niet meer dan drie dagen mocht zijn.

Op zoek naar een groter kantoor besloot men het pand aan de Bezuidenhoutseweg 52 te kraken. Omdat het om een uiterst ruim pand ging kunnen we nu van een trefcentrum spreken. Er werd dan ook van alles en nog wat bedacht. Zelf heb ik hier nog een gratis huiswerkcursus opgezet om een voorbeeld te noemen. Ook de Sosjale Joenit, waar probleemjongeren werden opgevangen, is hier begonnen.

Een jaar later – in het voorjaar van 1969 – ging men over tot de stichtingsvorm. Er werd nu van de Stichting Experimentele Maatschappij (SEM) gesproken. Dezelfde Frits Berger (dit is overigens een pseudoniem) had hier wederom de leiding over. Wel werd er een poging ondernomen om tot een organisatievorm te komen, waarin zowel de betreffende jongeren als het stichtingsbestuur zeggenschap hadden. De Raad van Advies adviseerde zoals u niet zal verbazen en voerde waar nodig overleg met de overheid.

In het najaar van 1969 brandde het pand Bezuidenhoutseweg 52 af. De Sosjale Joenit trok in een ander pand en ook het werkbureau vond een nieuwe ruimte. Aan het eind van datzelfde jaar ontsloeg de gemeente de werknemers die bij de plantsoenendienst werkten. Zowel het vorstverlet als ontstane schulden waren hier debet aan. Wilde de gemeente nog in zee gaan met deze groep van jongeren dan zou het uitzendbureau rechtsaansprakelijkheid moeten krijgen. Op 15 januari 1970 werd de SWEM opgericht. Het bestuur van de stichting bestond uit vijf man. Drie werknemers en twee leden die zowel door de werknemers als door het gemeentebestuur geaccepteerd werden. Aanvankelijk werden de vergaderingen bij de voorzitter thuis gehouden en werd als het officiële adres een woning in Scheveningen gebruikt. Toch werd er al vrij snel een bruikbaar pand gevonden, wederom op de Bezuidenhoutseweg en wel op nummer 106. Omdat de kas zo goed als leeg was werd er dankbaar gebruik gemaakt van een lening van enkele duizenden guldens verstrekt door de eerder genoemde HAJA. (Dit geld is tot op de laatste cent terugbetaald).

Hier raak ik overigens een kardinaal punt.  Het op de juiste wijze omgaan met het beheer van de vaak aanzienlijke geldstromen vormt vaak niet de sterkste kant van een organisatie als deze. Het in dienst nemen van een boekhouder is dan ook van het grootste belang. Ook het bestuur van de SWEM zag dit in en via een ander uitzendbureau werd er een boekhouder geworven. Dat deze man nauwelijks verstand van deze materie had en binnen twee maanden een aanzienlijk bedrag verduisterde werkte ook al niet erg mee. Zijn opvolger bleek beduidend meer verstand van zaken te hebben en mede door zijn inzet heeft de SWEM zo’n 24 jaar bestaansrecht gehad.

De S van swem stond voor stichting en deze bestuursvorm is weinig democratisch. Vele vergaderingen en hoofdbrekens kwamen er aan te pas om de werknemers de dienst te laten uitmaken.

Het moge duidelijk zijn dat de stichtingsvorm niet de meest democratische organisatievorm is die te bedenken valt. Toch was het wel degelijk de bedoeling dat de werknemers beslisten welk beleid er gevoerd werd. Eén van die werknemers heeft deze problematiek in de eerste uitgave van de Swempoel als volgt omschreven: ‘We zijn tamelijk uniek in de Nederlandse samenleving. We zijn zowel werknemer als werkgever. Met zo’n tachtig à negentig man zijn we namelijk allemaal precies alles wat een werkgever kan zijn: president-commissaris, aandeelhouder, eigenaar, vice-president, hoofd-directeur. Kortom: wij zoeken – als baas - arbeidsplaatsen uit die wij zelf – als arbeider - bezetten.’
 
Van het begin af aan werd er dan ook duidelijk naar voren gebracht dat de vergadering van werknemers het beleid bepaalde. Toch moest het bestuur wel eens ingrijpen óf omdat er weinig uit zo’n vergadering kwam óf omdat bepaalde voorstellen absoluut niet binnen de ideologie van de SWEM pasten. Er hebben zich dan ook enige malen paleis-revoluties afgespeeld die er niet om logen. Zo experimenteel was men nu ook weer niet. Vooral Jaap de Jong van de Joenit had hier een handje van.

Wat hield die ideologie eigenlijk in?
De stichting stelde zich voor om door de exploitatie van een uitzendbureau mensen in staat te stellen om parttime te werken waardoor ze  in hun minimale levensonderhoud konden voorzien en bovendien voldoende tijd overhielden om zich met andere minstens zo belangrijke zaken bezig te kunnen houden. Bovendien zou er uit de behaalde winst een fonds gevormd worden ten behoeve van de ongeorganiseerde jeugd. Dit fonds zou door het bestuur beheerd worden.

In de Swempoel nummer 6 staat hierover het volgende: ‘De SWEM is een werkburo met arbeidsplaatsen bij de gemeentereiniging en de plantsoenendienst, Paard van Troje, Sosjale Joenit, Bzztôhtheater en soms de PTT. Het eksperimentele in onze naam zit ‘m in de volgende zaken:
- iedereen werkt in prinsiepe parttime om met minder geld toch rond te komen, in de vrije tijd meer aan zelfontplooing te doen en om de beschikbare arbeid eerlijker te verdelen.
- iedereen verdient hetzelfde loon.
- we werken met arbeiderszelfbestuur d.w.z.: iedereen beslist mee in een ledenvergadering.
- we werken niet-kommersjeel: de winst gaat in een pot en daarmee helpen we organisaties, instellingen, manifestaties en aksies die we zien zitten.’ U ziet het ook met de taal werd geëksperimenteerd.

Officieel werd er gesteld dat het stichtingsbestuur het beleid bepaalde en uitvoerde. De meerderheid van de bestuursleden moest overigens wel uit de kring van de werknemers komen. Ook de coördinator die de dagelijkse gang van zaken regelde werd door de werknemers gekozen. Het bestuur moest elk kwartaal schriftelijk verslag doen van de stand van zaken aan alle werknemers. De Raad van Toezicht en Advies adviseerde en hield toezicht op de goede gang van zaken. Voornoemde coördinator werkte onder de verantwoording van het bestuur. U ziet het een en ander liep nog al door elkaar dat wil zeggen in officiële zin. In de praktijk werd er wel degelijk naar de werknemers geluisterd.

Toch werd de roep om arbeiderszelfbestuur steeds duidelijker. Eind 1972 werd er dan ook op een ledenvergadering besloten om van het stichtingsbestuur een slapend orgaan te maken. Vanaf dat moment had de ledenvergadering de hoogste macht. In april 1973 verhuisde de Swem – samen met het eethuis de Kiem - naar de Prinsegracht nummer 14, naast het alternatieve jongerencentrum Paard van Troje. Dit eethuis bestond reeds enige tijd. Het werd door werknemers geëxploiteerd en bevond zich oorspronkelijk naast het pand Bezuidenhoutseweg 106. Zo kon een deel van de winst op nuttige wijze besteed worden. Ik denk dat we de SWEM als een maatschappij binnen de grote maatschappij moeten zien. Het geld wordt via werken in die grote maatschappij verkregen en mede gebruikt om die kleine –experimentele-  maatschappij in stand te houden. Zo kon een gemiddelde werknemer  door slechts enkele (bij voorkeur drie) dagen te werken ruim tijd over houden voor andere minstens even belangrijke zaken. U kunt hierbij aan uitgaan, studeren, schilderen e.d. denken.

Hij kon voor slechts 1 gulden per dag in de Kiem een warme maaltijd nuttigen. Hij kon zo nodig via de Stichting Huisvesting voor Jongeren die het beheer voerde over een aantal panden in Den Haag aan woonruimte komen. De Swempoel werd gratis aan de werknemers verstrekt. Wanneer de werknemer op vrijdagmiddag zijn of haar loon kwam halen kon er naast het kantoor naar muziek geluisterd worden en hier werd  - ook al weer gratis – drank en iets te eten verstrekt. Er is zelfs gedacht om in Frankrijk een vakantiemogelijkheid op te zetten. Kortom een maatschappij die in grote trekken voldeed aan de wensen van het langharig werkschuw tuig.

Maar laat één ding duidelijk zijn: zonder het geld uit de grote maatschappij kon dit alles niet verwezenlijkt worden. Zonder dit geld had de SWEM geen belangrijk aandeel kunnen hebben in de oprichting van Het Paard van Troje, in het biologisch-dynamisch tuinbouwbedrijf Gaiapolis, in de oprichting van de Stichting Werkgroep Hergebruik en in het stimuleren van het opzetten van eigen bedrijfjes door de medewerkers.

En hier nu ging het wringen

Konden de werknemers van latere datum zich nog verenigen met de ideologie van de jaren ’70? Veel werknemers van het eerste uur – de Haagse Sien - zag je niet meer bij de SWEM. Daar komt nog bij dat de werkomstandigheden duidelijk veranderd waren. Mede door de stijgende werkeloosheid werden er hogere prestaties geëist. Zo begon de Reiniging Swemmers te weren. Bij de Plantsoenendienst trof men nog wel Swemmers aan. De nieuwe medewerkers kwamen in de meeste gevallen af op het vrije, democratische imago van de SWEM. Het ten hoogste drie dagen werken kwam bij de Reiniging te vervallen. Bovendien eisten deze medewerkers meer loon. Opmerkelijk was wel dat het vrije project bij de plantsoenendienst – zeker in het begin - succesvol bleek, al moet hier wel bij aangetekend worden dat hier van prestatieloon sprake was.

Ook de SWEM moest zich aan de nieuwe wet voor uitzendkrachten gaan houden en dit betekende dat alle Swemmers na zes maanden ergens anders moesten gaan werken of de ww ingaan. En wat de medewerkers betreft: de SWEM kreeg steeds meer een sociale functie. Om een lang verhaal kort te maken: de SWEM ging steeds meer op een doodgewoon uitzendbureau lijken. ‘In 1994 zijn alle bedrijfsactiviteiten van de SWEM weggevallen‘, zo lees ik.

Een droevig einde? Had de SWEM zichzelf al gedurende lange tijd overleefd? Is hier dan uiteindelijk van een mislukking sprake? Zeker niet! Er is overduidelijk aangetoond dat zo’n groep van langharig werkschuw tuig verre van werkschuw is. Tegen de stroom in is er heel wat bereikt! Voor zover mij bekend was de SWEM uniek en dan niet alleen in ons eigen land. Er zijn in het begin heel wat mensen komen kijken en praten. In Maastricht, Utrecht en Amsterdam om maar eens iets te noemen heeft men – met wisselend succes - geprobeerd een dergelijk werkbureau op te zetten. Vaak bleef het hierbij. Dat de SWEM een boek verdient staat voor mij vast al was het alleen maar ter ere van dat tuig dat toch maar het lef had om door te zetten.

Bronnen
Archief van de stichting werkgroep experimentele maatschappij (SWEM) 1970 – 1994. Haags Gemeentearchief, nr. 904.
Jongh, Aad de, Provo, een jaar Provo-actviteiten. Rotterdam 1966.
Stadskrant nr. 1. Drukkerij Oranje Vrijstaat c.v. de kabouterpers te ’s Gravenhage.
Swempoel, jrg. 1 (mei en juli 1974) en nummers 5 en 6.

Foto’s en tekeningen uit bezit van Carl Doeke Eisma.