Marten Buschman

'Maar onze strijd gaat boven de persoon'
Gorters politieke vrienden en vijanden.


Er zijn twee soorten politieke vrienden van Herman Gorter: zij die vriend bleven en zij die tot vijand werden. We kennen ze allemaal, die vrienden die zichzelf tot vijand verklaard hadden of door Gorter tot verraders gebrandmerkt zijn: Pieter Jelles Troelstra, Henri Polak, David Wijnkoop, Karl Kautsky, Lenin en wie almeer.

Het begon allemaal zo fraai. Gorter was overgekomen van de literaire naar de socialistische beweging, beroemd als dichter met de verheerlijking van de Nederlandse natuur. Die verheerlijking bleef zo in zijn socialistische periode: 'Het doordringen van het socialisme gaat overal, overal. Met de zekerheid en langzaamheid van een langzaam natuurproces sijpelt het door de maatschappij heen. Zoo verbeeld ik me dat het in een plant trekt en spant in den tijd dat de bloem geboren wordt of in de bloem het zaad en de vrucht.'  Dit perspectief van een langdurig natuurproces is typerend voor Gorter.

Troelstra was zich er zeer bewust van dat zijn partij openstond voor kunstenaars, die het gezapige burgerdom afzwoeren. Hij begroette Gorter op het congres van de SDAP in 1898 (een jaar na diens aanmelding) met de opmerking dat ‘in de jonge letterkundige beweging door mannen als Gorter hetzelfde wordt gedaan wat door anderen op politiek gebied wordt gedaan als baanbreker voor de socialistische gedachte en zich te weer stellende tegen alles wat tot het verleden, tot het museum van afgedragen stelsels en begrippen behoort.’ Sociaal-democraten beschouwden zich als de politieke en maatschappelijke avant-garde. ‘Vurig en knap redenaar, helder, bevattelijk schrijver, scheen hij bestemd om de hoogste toppen van invloed en populariteit te bereiken, schreef partijhistoricus Vliegen later. Dat klopt. Nadat Gorter op 19 april 1897 lid was geworden duurde het tot de volgende winter dat hij zijn eerste propagandatocht maakte.

Glasheldere toespraken
Onvermoeibaar trok hij nadien naar plaatsen in het gehele land om de sociaal-democratische ideeën uit te dragen. Zijn toespraken muntten uit door helderheid en begeestering. Er zijn vele getuigenissen van. De marxist Sam de Wolff kon het zich nog levendig herinneren: ‘Men moet Gorter als docent op arbeidersvergaderingen hebben meegemaakt, van de klaarheid van taal en beelden in het betoog hebben genoten, het genot van het aanhoren van die hoge, heldere stem hebben geproefd (...) om het wonder van zulke bijeenkomsten te kunnen doorvoelen. (...) Het was de propaganda, verheven in de sfeer der schoonheid.’ Bekend is natuurlijk het verhaal van G.J.M. van het Reve, hoe Gorter gewoon aan een tafeltje ging zitten en begon te praten en  al snel iedereen mee had. En een ander, classicus Timmerman: Gorter ‘stond nooit stil en het scheen wel of hij een fabriek was waarin, zoodra de centrale in beweging was gesteld, alles tegelijkertijd begon te werken, zijn handen, zijn voeten, zijn oogen, zijn klare vriendelijke oogen, zijn verstand en zijn trouwe, groote menschlievende hart, ja, vooral zijn nobele hart. En hij gaf alles weg, wierp het voor zich uit, je had het maar op te rapen om rijk in kennis, rijk in liefde, rijk in geluk te worden. Dat straalde alles van hem uit, die heldere stem, dat schoone licht, dat vriendelijke begrijpen en vergeven van onkunde, armoede aan geest en gebrek aan liefde bij zijn gehoor.’

Het houden van voordrachten ging hem gemakkelijk af: 'gisteren heb ik een van de grappigste gewaarwordingen uit mijn propagandistschap gehad. Ik wist niet beter of ik moest over de Russische revolutie spreken. De voorzitter houdt zijn openingsrede en zegt in zijn laatste zin een heel ander onderwerp. Ik stap naar den katheder met een allerzonderlingst gevoel en een vreeselijke moeite om niet te gaan schateren. Het ging natuurlijk goed. Zoo’n ervaren redenaar, is het niet?' Deze passage is uit een brief aan Ada Prins in het jaar 1906. Dezelfde Ada Prins, Gorters geliefde, zei eens tegen hem: je zegt eigenlijk altijd hetzelfde. Gorter zal inderdaad steeds dezelfde boodschap uitgedragen hebben: de SDAP zal de ellende van het kapitalisme overwinnen. In de socialistische maatschappij zal er geen werkloosheid, uitbuiting en plutocratie zijn.

Vanaf 1900 was Gorter één van de belangrijkste propagandisten van de SDAP. Naast een veelvoud aan artikelen in SDAP-bladen heeft hij drie brochures geschreven, waarin uitvoerig de socialistische ideeën worden uitgedragen, Sociaal-Demokratie en Anarchisme (1905), De Grondslagen der Sociaal-Demokratie (1906) en Het historisch materialisme. Voor arbeiders verklaard (1908). Daarin komt hij naar voren als een getuigende man, die door propaganda de arbeiders tot de sociaal-democratie wilde laten toetreden, in de overtuiging dat arbeiders bij het horen van het ideaal wel overtuigd zouden raken. Hij was niet het type van de intellectueel, zoals Troelstra en Floor Wibaut. Zij wilden hun socialistische ideeën in afzienbare tijd realiseren binnen de bestaande maatschappij.

Een kleine familie
Vanaf het begin waren de verhoudingen tussen Gorter en Troelstra zo goed, dat zoon Jelle Troelstra bij Gorter uitgenodigd werd toen zijn ouders rust namen in de Alpen na een gevangenisstraf van Pieter Jelles. Jelle mocht zijn konijn meenemen en Gorter was al even snel als Jelle verzot op het konijn. Bij kleine wandelingen op de hei mocht het konijntje mee en 'als we gingen liggen sprong het om ons heen, en snuffelde al even familiaar aan de snor van de dichter’ als aan het hoofd van Jelle. Je zag overigens veel in die tijd, dat kinderen door partijgenoten op vakantie genomen werden. Zoals ook de kinderen van Gorters partijgenoot Pannekoek kwamen logeren. Het leek een kleine familie, die tegen de boze buitenwereld vooral elkaar steunde.

Wies Gorter met Anneke en Anton Pannekoek, 28 juli 1916

Maar toch ging het snel mis tussen vooral Troelstra en Gorter. Dat heeft met politieke standpunten te maken, maar toch ook met persoonlijke tegenstellingen. Over die politieke tegenstellingen zal ik hier niet al te veel zeggen. Maar wel de manier waarop Gorter en Troelstra met elkaar omgingen over die politieke verschillen. Het begon op het partijcongres in 1899 toen er gepraat werd over de verhouding tussen de vakbeweging en de SDAP. Gorter leidde het voorstel, dat door ‘zijn’ afdeling Bussum ingediend was, zelf in: ‘Wij moeten beginnen, een samenhangende organisatie te maken, niet een samensmelting, maar een gemeenschappelijk strijdlichaam voor ons (SDAP) en de vakbeweging.’ Gorter  wilde in een commissie ‘theoretisch precies uitgerekend hebben (...) welke de verhouding zal zijn tusschen de beide bewegingen.’ Het voorstel werd met 49 tegen 24 stemmen aangenomen. Gorter verzocht daarna geen mensen in die commissie te benoemen, die vijandig tegenover de vakbeweging stonden. Nadat voorzitter Willem Vliegen een beetje verontwaardigd zei, dat geen enkele sociaal-democraat een vijand van de vakbeweging was, verontschuldigde Gorter zich. Troelstra vond dat kennelijk niet genoeg en zei: ‘ik gevoel mij niet persoonlijk beledigd, maar de uiting van Gorter kan voedsel geven aan misverstand (...) Een man als Gorter mag zich zulk een uiting niet laten ontvallen. Hij moet, als hij over dergelijke zaken spreekt, weten wat hij zegt.’

Dat Troelstra zo uitviel, kwam omdat Gorter een gevoelige snaar raakte. Troelstra wŕs een vijand van de vakbeweging, zoals die zich toen organiseerde in het in 1893 opgerichte Nationaal Arbeids-Secretariaat. En ook met de aan de partij gelieerde vakbeweging het Nederlandsch Verbond van Vakvereenigingen – opgericht in 1905 -  had Troelstra niet echt een goede  verstandhouding.

Ook bij de kwestie over hoe de partij zich diende op te stellen tegenover pachters (de zg. Agrarische Kwestie 1901) brak een vreemde ruzie uit. In het wetenschappelijke tijdschrift De Nieuwe Tijd verschenen kritische artikelen over bepaalde passages van de agrarische paragraaf van het verkiezingsprogramma. Die stukken kwamen van de kopstukken van de Duitse partij, onder andere Karl Kautsky. Gorter liet via zijn afdeling Bussum een voorstel voor het congres indienen om het bewuste punt te schrappen en andere eisen op te nemen. Vanwege enige vaagheid in het artikel van Kautsky vroeg Gorter per brief om opheldering. Het antwoord kwam niet meer op tijd om gepubliceerd te worden. Gorter wilde Kautsky’s brief daarom voorlezen op het congres. Gewoon, omdat een theoretisch twijfelpunt opgehelderd kon worden. Dat werd echter verhinderd door Troelstra, die het programmapunt verdedigde. Troelstra vermoedde een overrompelingsplan en waarschuwde Gorter niet ‘zoo met (buitenlandse) autoriteiten te schermen.’ Maar vooral deed het hem leed, ‘dat er theoretische batterijen tegen ons worden opgesteld op het oogenblik dat wij zelf onze batterijen op de vijand richten. Dat is spelen met vuur.’ De groothandelaar in hout F.M. Wibaut nam het op voor Gorter en verzocht Troelstra onder ‘langdurig daverend applaus’ zijn woorden in te trekken. Na deze felle woordenwisseling kwam de verzoening snel tot stand. Troelstra trok zijn woorden in.

Onderlinge (on)gevoeligheden
Hier is duidelijk te zien dat beiden een andere instelling hadden, maar vooral dat ze elkaars gevoeligheden niet konden of niet wilden kennen. Gorter wilde niet inzien dat hij Troelstra’s idee torpedeerde door kopstukken uit het buitenland erbij te halen. De intellectuele leider van de Nederlandse partij, althans zo zag Troelstra zich – zo zag Gorter dat natuurlijk niet - werd door de grote Duitse theoreticus op de vingers getikt en dat nog wel door een vooraanstaand Nederlands partijgenoot. Troelstra maakte van zakelijke meningsverschillen snel een persoonlijke zaak, hij vereenzelvigde zich met de partij. Elke aanval op de partij of op zijn leiderschap sloeg hij met persoonlijke felheid af. Troelstra vond Gorters gevoeligheid met betrekking tot het ‘zuivere’ socialisme maar niets. Daardoor kwamen de – volgens Troelstra - noodzakelijke hervormingen in het gedrang.

Gorter maakte zich al snel de woordvoerder van de linkervleugel van de partij. Daarbij viel hij de partij aan en daarmee haar politieke leider Troelstra. Gorter echter hield weinig rekening met persoonlijke gevoelens en gevoeligheden. Het socialisme was daarvoor te belangrijk. De debatten werden van de kant van Gorter met grote, zakelijke felheid en van Troelstra met persoonlijke verbetenheid, gevoerd. Ook met betrekking tot de taktiek tegenover tegenstanders stonden Gorter en Troelstra tegenover elkaar. Zeer duidelijk komen die verschillende stijlen tot uiting bij de parlementaire behandeling van de ‘worgwetten’ in maart en April 1903. Het verhaal van die stakingen is bekend. Troelstra nam een verzoenend standpunt in om de liberale Kamer-fractie mee te krijgen voor zijn standpunt. Daarmee verloochende hij volgens Gorter de spoorwegarbeiders. Gorter zelf zou een felle rede vóór de spoorwegarbeiders gehouden hebben met eventueel een vredesaanbod.

Zo kon dat natuurlijk jaren verder gaan. En dat ging ook zo. De personen wisselden, Troelstra, Wijnkoop en Lenin, maar het werden allemaal 'klassevijanden van het proletariaat en van Gorter'. Deze drie personen hebben gemeen wat Gorter een keer in zijn brochure tegen Lenin beschreven heeft: 'Het was mij als zat ik weer op een congres van de oude sociaal-patriotische partij, luisterend naar een rede van Troelstra. Wanneer hij voor arbeiders de groote voordeelen der reformistische politiek schetste, wanneer hij sprak over de arbeiders die nog geen sociaaldemocraten waren, en die wij door compromissen winnen moesten. …En ik herinner mij hoe midden in den stroom van bijval en de beschimping van marxisten, de arbeiders in de zaal omkeken naar de idioten en ezels en kinderachtige dwazen gelijk Troelstra ons - juist zoals gij nu - noemde.'

Gorter komt in de beeldvorming over als een zekere, alles beter wetende persoon. Waarom die nadruk op zekerheden, theoretisch uitwerken en de marxistische leer? Het lijkt alsof Gorter altijd overtuigd was van zijn gelijk, een gelijk verkregen door studie in vrijwel alles. Gorter las en studeerde veel. Hij liet geen tijd voorbijgaan, ook niet tijdens wachttijden. Hij werd vaak gezien met een boek in de hand. Maar was Gorter wel zo zeker? Na de persoonlijke crisis in 1890 wilde Gorter sterk zijn, ‘niet over onmacht spreken’ en ‘nooit zwakte toonen’, zoals mede-Tachtiger en buurman Frederik van Eeden augustus 1893 in zijn dagboek optekende. Daarmee overstemde Gorter zijn structurele onzekerheid. Gorter heeft in zijn jeugd, maar ook daarna, altijd behoefte gehad aan zekerheid in de vorm van een leraar of van een vaste, stevige levenshouding. Die vaste leer, die strenge opvatting leidde er toe dat er weinig van zijn vrienden overgebleven zijn met een andere politieke richting. Maar Gerard Vader en Barend Luteraan waren de uitzondering.

Gerard Vader
Vader was de onbetwiste leider van socialisten en communisten in Weesp van 1899 tot 1930. Met Gorter kwam hij in kontakt, omdat Gorter door de Weespse boekhandelaar naar hem toegestuurd werd op diens vraag waar de plaatselijke socialist woonde. Dat was Vader, een afdeling werd opgericht, Gorter hielp, gaf raad en daad en werd allengs een huisvriend. In de bewaard gebleven correspondentie beginnen de eerste brieven met ‘Waarde heer’, daarna “waarde partijgenoot’ of gewoon ‘WP’. Slechts een enkele maal is het ‘waarde vriend’. Maar Gorter deed veel voor Vader, werk zoeken, sanatorium betalen en andere financiele en ook morele ondersteuning. Vooral in de tijd dat Vader koos voor de SDP in 1909 is die ondersteuning ook wel nodig: Vader verliest zijn raadslidmaatschap en zijn twee banen. Gorter regelt een nieuwe baan als depothouder van de Amsterdamse broodfabriek, waar hij via zijn schoonfamilie iemand kende čn staat voor twee honderd gulden borg.

Interessant zijn de volgende brieven van Gorter. Als Gorter in de zomer van 1907 besluit met propaganda voor de SDAP te stoppen, dan licht hij een beperkt aantal personen in: Karl Kautsky, Frank van der Goes, Floor Wibaut, ongetwijfeld Henriëtte Roland Holst (maar die heeft de brief natuurlijk weggegooid), Ada Prins en Gerard Vader. In vergelijking met de brieven aan de anderen is die aan Vader wat simpeler van toon. En ook wat later: Vader vernam het nieuws uit de krant en kreeg antwoord op een brief zijnerzijds. Aan Vader legt hij uit dat het Meer van Geneve zeer groot is en omgeven is door bergen, bossen, dorpen en steden en bloeiende velden: ‘Een groote rivier de Rhône, stroomt er aan het einde in, niet ver van de gletschers waar hij uit ontspringt en bij Geneve er weer uit.' Gorter was zich wel bewust van het stands- of eigenlijk klasseverschil tussen Vader en hem. Want aan de andere vrienden schreef hij niets over de Rhône.

Bij het overlijden van Vaders dochter (op 19-jarige leeftijd aan TBC) in juli 1916 gaat Gorter naar de begrafenis. Maar eerst schrijft hij het volgende briefje: 'Waarde vriend! Gisteren vergat ik U te zeggen dat ik eigenlijk geen kleederen voor een begrafenis heb, geen hoed zelfs. Ik weet wel dat gij u daaraan niet zult stooten, maar er zijn altijd menschen die dat wel doen. Als ge het het dus daarom beter vindt dat ik morgen niet van huis uit meega, maar als vriend op het kerkhof kom, dan vind ik dat heel goed. Ik hoor het dan wel bij u aan huis.'

Een jaar later zijn de Vaders 25 jaar getrouwd en is Gorter uitgenodigd. Maar hij komt niet, omdat Gorter te zeer terneergeslagen is vanwege overlijden van zijn vrouw Wies. In 1924 herdenken de Weespse kameraden dat 25 jaar daarvoor de eerste socialistische organisatie opgericht is. Gorter is uitgenodigd als mede-oprichter. Maar hij komt niet omdat de communistische partij (en dus ook die van Weesp) een verkeerd politiek standpunt heeft. Volgens Gorter dan. 'Daar ik nog dezelfde man ben, die voor 25 jaar bij je kwam, kan ik onmogelijk deelnemen aan een feest dat niet de verdediging der voor de arbeidersklasse beste beginselen geldt. Dit heeft met de persoonlijke gevoelens die ik voor u koester niets te maken. Die kent ge genoeg. Maar onze strijd gaat boven de persoon.'

Gorter heeft veel kontakten gehad met Gerard Vader in de tijd dat de politieke lijnen van beiden samen vielen. Gorter schreef over hem: 'een voor niets wijkend, op de goedheid en de kracht van zaak alleen vertrouwende arbeider'. Daarna bleef het bij schriftelijke kontakten en een enkele keer bij uitzondering als het verlies van een dochter een bezoek. Vader volgde de politieke ontwikkelingen van Gorter, hij ging mee in 1909, maakte de naamsverandering mee in CPN maar toen Gorter overstapte naar het radenkommunisme bleef Vader achter. De laatste briefkaart is: Waarde vriend. Hartelijk dank voor brief. Ik kom nu zeker eens gauw en zal van te voren schrijven.' Deze kaart was van 12 januari 1927. Het is er waarschijnlijk niet meer van gekomen. Gerard Vader was tevreden met de enkele bezoeken en vooral de herinnering aan betere tijden en aan langdurige bezoeken (dat weten we omdat de grootvader van Vader Gorter altijd lang en onderzoekend aankeek). De brieven heeft de familie bewaard als relikwieën van de beroemde dichter en socialist. Ze zijn nog steeds in de familie.

Barend Luteraan
Luteraan is van een latere generatie. Geboren in 1878 is hij tot op hoge leeftijd (hij overleed in 1970) politiek actief geweest in vele linkse verenigingen. Gorter en Luteraan ontmoetten elkaar in 1903 tijdens een grote stakings-bijeenkomst  in het Paleis voor Volksvlijt. Luteraan had een ingezonden brief naar Het Volk gestuurd met kritiek op Troelstra. Gorter was het er erg mee eens, zei hij tegen Barend. Vanaf 1915 heeft Luteraan,  als lompenproletariër een vreemde eend in de bijt van de hoge gelederen van de SDP/CPH, het internationale standpunt van Gorter tegen de Oorlog uitgedragen. Dat bracht hem in conflct met de partijbestuurders, de onderwijzer Ceton, de gesjeesde student maar toch student Wijnkoop en de gepromoveerde Van Ravesteyn. In 1914 had Gorter al verkondigd dat alle imperialismen even slecht waren, terwijl het leidende drietal toch meer voor de Frans/Engelse kant koos!!! Het was vooral Luteraan die dit compromisloze internationalisme in de partij verdedigde. Op Gorter kon hij niet rekenen. Die kwam pas opdagen toen het al te laat was. Kommentaar van Luteraan: 'Gorter had altijd twee dingen, het dichten en de politiek en de een moest wel eens wijken voor de ander. Hij moest altijd kiezen. Had hij werkelijk aldoor met ons opgetreden in de SDP, dan hadden we gewonnen, maar wij - en dat gold ook voor mij - konden onmogelijk het gezag hebben dat hij had.'

Samen trokken ze wel op bij de oprichting van een radenkommunistische partij: de KAPN. Luteraan haalde Gorter over te spreken. Op 24 maart 1921 sprak Gorter een druk bezochte bijeenkomst toe. Het was lang geleden dat hij in het openbaar optrad en velen waren gekomen. 'Het was  alsof er rondom hem een stralend schijnsel aanwezig was, het was alsof de woorden tegelijk klanken en kristallen waren - doordringend en tastbaar.' Aldus Jacques de Kadt vele jaren later in zijn memoires, toen hij al lang anti-communist was geworden. En Luteraan bleef waardering voor Gorter houden en hij stond wel klaar om zijn diep vereerde leider te verdedigen. Zelfs posthuum. Want bijvoorbeeld zo'n Trotsky kon je niet serieus nemen, omdat hij Gorter had uitgelachen in 1920 te Moskou na Gorters emotionele toespraak. Ook in deze familie bleven Gorters brieven en zijn portret bewaard. En wat nog meer spreekt: Gorters politieke brochures werden met de kinderen gelezen.

Afsluitend
‘Maar onze strijd gaat boven de persoon’, schreef Gorter aan Vader. Gorter heeft met deze houding, waarbij zijn politieke heraut het in de persoonlijke omgang won van de tedere Herman, weinig politieke vrienden over gehouden. Vrijwel allemaal hielden ze het voor gezien. De waardering voor zijn poëzie bleef er uiteraard wel. En ook allemaal houden ze hun herinnering aan de momenten dat de zachtere kant van zijn persoonlijheid boven kwam drijven. Zijn politieke vrienden, die hem trouw zijn gebleven, waren mensen die uit een andere klasse kwamen dan hijzelf en genoegen namen met sporadische bezoeken en brieven.

Lezing op 21 mei 2000 in het Vakbondsmuseum te Amsterdam.

Zie ook: ´Herman Gorter et l´Internationalisme´, in: Septentrion, 1987 nr. 1.