Open brief aan Thijs Voskuilen

Charles Vergeer

Kamelen in de mist. Open brief aan de schrijver van Alias Paulus

Beste Thijs Voskuilen,

Met veel plezier ben ik uw Alias P. aan het lezen. Het vooroordeel (flinterdunne theorie opgeleukt met een boel gelul & flauwekul) sneuvelde al na enkele bladzijden. Die mengeling van eruditie en vulgariteit is heel prikkelend en stijgt een beetje naar het hoofd. Ik geniet en moet vaak grinniken of een beetje gemeen grijzen. Misschien is het aardig daar waar de sterkte van uw boek ligt ook de zwakte te vermoeden. Durf je wel, zo’n godgeleerde, doodeerlijke en volledig in zijn eigen geleuter gevangen Kotswinkel keer op keer af te laten gaan en slim te overtroeven: ‘Wéér een punt voor mijnheer De Jager!’

Laten we voorop stellen dat we het hartgrondig eens zijn over het  voornaamste: het traditioneel christelijke beeld van Jezus, Paulus en de wijze waarop het christendom ontstond is dermate onbetrouwbaar en onwaar, onwaarachtig ook, dat het, als de Berlijnse muur rijp voor de sloop is. Jezus was een jood (en geen christen) die zich opwierp als leider van een beweging die willens en wetens in gewelddadige botsing moest komen met het gezag van de Romeinse bezetters. Toen die bevrijder, Jozua, zijn gewapende scharen naar de hoofdstad voerde en daar de tempel in bezit nam, grepen de Romeinen bloedig in. Als hij gearresteerd kan worden hoeft Pilatus geen moment te twijfelen over het vonnis.

Dit historische incident – veel meer was het niet – werd later vrijwel op zijn kop gezet door de teksten van het Nieuwe Testament waarin geen onvertogen woord over de Romeinen voorkomt en die al vol afkeer van de joden vervuld zijn. Het proces voor Pilatus is volkomen ongeloofwaardig: terwijl deze militaire autoriteit meteen optrad, de opstand in bloed smoorde en de aanstichters aan het kruis liet nagelen, schetsen de evangelisten een aarzelende, aardige mijnheer die eigenlijk Jezus vrij wil laten. Dat hier dingen gelogen worden en op zijn kop gezet worden, daar ‘hoef je niet voor gestudeerd te hebben’. Dat Jezus zijn opstandige volgelingen aangespoord zou hebben braaf belasting aan de bezetters te betalen, dat zijn volk en verwanten hem niet volgden maar allerlei Griekse en Romeinse (beschaafde) lieden en liefst hoge legerofficieren wel meteen aan hem geloofden, dat Judas (dé jood) hem verried, dat de hogepriesters riepen ‘geen andere koning dan de Caesar’ te eerbiedigen – het is allemaal op voorhand duidelijk als historisch volstrekt onmogelijk en onzinnig en slechts propaganda voor de blijde boodschap. Je kon moeilijk in de beschaafde wereld van het Rijk aankomen met de blijde boodschap: Zoon van God geboren – en door de bevoegde autoriteiten meteen weer en terecht als opstandige slaaf aan het kruis geslagen. Dat dus de verbreiding van dit geloof kansloos was als het slechts een messianistische stroming onder de joden bleef, de kerk van Jeruzalem rondom Jakobus, en pas kans kreeg in de vorm die vanaf Paulus er aan gegeven werd, daarover zijn we het eens.

Jammer dat je het keerpunt (van Jeruzalem naar Rome, het thema van jou en van Handelingen) in deze beweging nergens onder woorden brengt: de oorlog van 66, de val van Jeruzalem en de verwoesting van de tempel in 70 en de triumphus van Vespasianus en Titus in Rome in het voorjaar van 71 in Rome. Dat is de these van Brandon. En daarna de keer die het in dat voorjaar in Rome door Marcus geschreven evangelie bracht: niet een smadelijk aan het kruis mislukte en misdadige poging van een jood was waar we in geloofden maar het geloof van de centurio, de man die de executie liet voltrekken, ‘waarlijk dit is een zoon van god.’

Op die schaal, van Jeruzalem naar Rome, zijn wij inderdaad allebei op dezelfde weg maar kom jij dichter in de buurt van Rome terwijl ik wat meer afstand bewaar. En wie zou daarbij het gelijk aan zijn kant hebben?

Ik loop met jou de beweringen van je boek eens langs: schenk je de overwinning op Kotzwinkle of wie ook. De rechtgelovige muur die zij verdedigen was al dermate bouwvallig dat er nauwelijks een vinger naar uitgestoken behoefde te worden. Dat wrakke bouwsel omgooien, daar was niet veel intelligentie of moed voor nodig. Bekennen dat je in het opwaaiend gruis alweer bezig bent een nieuwe en even onzinnige muur op te metselen, dat vereist waarschijnlijk wel wat inzicht en moed. Alleen met het eerste kan ik je helpen.

Op weg naar Damascus
Nog vóór je je betoog aanvangt, in de inleiding op pagina 10, bega je een belangrijke misslag. Op weg van Jeruzalem naar Damascus veranderde Saulus ‘van het ene op het andere moment’ (…) ‘waarna hij zijn naam in “Paulus” veranderde.’. De echte Den Heyer, Wilson of welke geleerde je ook voor ogen had toen je die slappe tegenstander Kotzwinkle schiep, had je allang op je vingers getikt: In Handelingen blijft Saulus nog jaar en dag na de tocht naar Damascus Saulus – pas vele jaren later, op Cyprus neemt hij opeens een andere naam aan: Saulos de, (ho kai Paulos): Saulus echter (Paulus vanaf nu) Handelingen 13, 9.

Die domme fout blijft je parten spelen en ik kom er op terug als je dit later gaat gebruiken bij jouw voorstelling van wat er op weg naar Damascus nu eigenlijk gebeurde. Maar het bijzondere is dat je jezelf hier beroofd van een van de belangrijkste argumenten voor je eigen stelling: Saulus immers neemt tegenover de proconsul L. Sergius Paulus de naam Paulus aan. Zoals Joseph bar Mattiah Kahana, toen hij beschermeling werd van de Flaviërs, de naam van zijn beschermheer aannam en zich voortaan Flavius Josephus noemde, zo nam Saulus de naam van zijn patronus Sergius Paulus aan toen hij diens cliënt werd. Hoeveel haat, aanklachten en wat niet al richtte zich tegen de grote joodse geschiedschrijver – en kon hij negeren of pareren door de bescherming die hij van de Flaviërs genoot. Paulus genoot de bescherming van de uitermate belangrijke gens Paulii. Wie zich later afvraagt waarom zo’n onbeduidende jood toch telkens zoveel steun van hoge Romeinen krijgt, kan toch moeilijk voorbij gaan aan dit gegeven dat hij bij de clientelae Paulii hoorde. Wie zich afvraagt waarom deze Paulus zich omstreeks het najaar van het jaar 58 opeens beroept op de keizer mag toch wel weten dat die Caesar Nero toen net eenentwintig was en het regeringsbeleid verregaand overliet aan zijn praeceptor, de voornaamste der amici principis Lucius Annaeus Seneca, getrouwd met Paulina, een meisje uit de gens Paulii.

Helaas brak precies in 58, tijdens de zeereis van Paulus naar Rome, de crisis uit rond de aanklacht tegen Publius Suillius Rufus vanwege schending der lex Cincia. De uiterst corrupte Rufus verweert zich heftig en beschuldigt op zijn beurt Seneca van medeplichtigheid en veel erger nog. Vervelend, omdat hij daarin nogal vaak het gelijk aan zijn kant had. Seneca laat Rufus verbannen maar beseft dat zijn aanzien blijvend geschaad is. Wat dan weer vervelend is voor cliënten die van zijn invloed afhankelijk zijn bij de rechtszaken die aangespannen waren voor het hof van de Caesar. Na de moorden aan het hof dwingt Nero dat najaar voor het eerst mannen van hoog aanzien om als toneelspeler of zelfs zwaardvechter op te treden. Cassius Dio noteert de verbijstering van het volk als ze mannen uit de geslachten die triomfen vierden en tempels lieten bouwen in de arena zien: ‘Kijk toch, die daar, dat is een nakomeling van Paulus.’ (61, 17)

Omdat kerkelijke en wereldlijke geschiedenis altoos zo dapper ver uiteen worden gehouden, kom je dit soort verbanden bijna nergens tegen – maar iemand die van zins is de rol van Paulus als spion van de Romeinen te belichten, had hier wel enig oog voor mogen hebben.

Over zoiets simpels als de naam Paulus wil ik nog een opmerking maken. Je doet alsof van Saulus naar Paulus maar een stapje van één lettertje is. Dat is natuurlijk niet waar. Die man heette Scha'ul. In Handelingen spreekt een jood als Ananias (9, 4) hem aan als Saoul. Die joodse naam, dan in het Grieks geschreven, kan op twee manieren nog wat beschaafder gaan klinken: Flavius Josephus voegt steeds de verbuiging toe. Zoals ‘der Rudy’ al Duitser klinkt dan gewoon ‘Rudy’, zo begint Saoulos al ergens op te lijken. Lucas maakt de naam voor de Griekse wereld nog aanvaardbaarder door de Aramese o-klank weg te laten: Saulos. Vervolgens moet nog de stap gezet worden van S naar P en van Griekse verbuigingsuitgang naar die van het Latijn: van Saulos naar Paulus.

Soms vraag ik me af of die godgeleerde Kotzwinkle van u een soort slaapwandelende muis is die door de kat Hunting alle hoeken in gejaagd wordt. De vraag bijvoorbeeld of  er ‘letterlijk’ staat dat Paulus ‘voor de joodse autoriteiten werkte toen hij een vervolger was’. ‘Nee’, zegt de geleerde Kotzwinkle. Kent hij dan de tekst van Handelingen 9, 1-2 niet: ‘Intussen ging Saulus, wiens ziedende woede nog steeds de leerlingen van de Heer met de dood bedreigde, naar de hogepriester aan wie hij brieven vroeg voor de synagogen in Damascus, om alle aanhangers van de Weg die hij zou vinden, mannen zowel als vrouwen, gevangen naar Jeruzalem te mogen voeren.’ Des te pikanter omdat de hogepriester die in het jaar 30 tegen Jezus optrad, Kajefas pas in 36 tot aftreden werd gedwongen en Paulus dus in opdracht van Kajafas de volgelingen van de gezalfde vervolgde. Dat deze brieven en bevelen zonder instemming van de Romeinen onmogelijk waren, werd al door velen opgemerkt en is bepaald niet iets waarmee een slimmerd voor het eerst in de Late night show des heren Letterman mee aan komt.

Ik ben een jood
Hét gevaar voor de geschiedschrijver schuilt er vaak in dat hij steeds weer te laat komt, slechts de latere berichten en beelden vindt en daarmee dan zijn eigen verhaal gaat componeren. Later werden ‘hogepriesters, schriftgeleerden en Farizeeën’ één pot nat: in hun eigen tijd waren ze in felle partijtwisten gewikkeld. Later kwam er onderscheid tussen christenen en joden. Later, eeuwen later, kwamen de dogma’s over de Gods zoon. Wie, zoals jij doet, dit soort termen en teksten zonder context hanteert, vraagt om vaagheden en fouten, of liever schept zelf de wereld waarin hij zichzelf vervolgens gelijk kan geven. Neem die term ‘Zoon van God’ eens onder de loep. De verwarring herken ik zo goed omdat ik in mijn Een nameloze dezelfde fout maakte en die pas in Het panterjong herstelde. ‘Zoon van God’ was een heidense benaming en voor de joden iets stuitends. Weerzinwekkend om te denken dat de Eeuwige ergens op aarde een zoon rond had lopen, en nog wel een mislukkeling, een als misdadiger aan het hout geslagen mens.

Fijn is dat, de boel eerst flink door elkaar halen en dan roepen dat deze soep niet te vreten is. Marcus geeft de tekst: ‘waarlijk, deze mens was een zoon van god’. (Marcus 15, 38) De Romeinse centurio bedoelt: waarlijk – hij leek een bedrieger, een misdadiger maar bleek bij zijn sterven – deze mens – even gewoon als wij en een vent ook die we te grazen konden nemen, geselen en vastspijkeren – een zoon – een, helemaal niet uniek maar ongeveer zoals onze Caesar divi Julius, zoon van de vergoddelijkte is – van god - en bij zijn sterven zelf god zal worden.

De joodse hogepriester daarentegen spreekt een vergelijkbare tekst uit door te vragen: ‘Ben jij de gezalfde, de zoon van de Gezegende?’ (Marcus 14, 61) Een tekst met een volkomen andere betekenis. Een joods hogepriester kan toch niet aan een andere gelovige jood vragen of die soms zoon van Jahweh is. Pas veel later zouden christenen de Drievuldigheid bedacht krijgen: God de Vader, God de Zoon en God de Heilige Geest. Voor het strikte monotheïsme van de joden was dat niet eens een gruwelijke leer maar iets volstrekt ondenkbaars en onzegbaars.

De vraag van de hogepriester betekende: Jij, die je een paar uur geleden door Simon, die door jou aangestelde valse tegenhogepriester, tot koning van Israël hebt laten zalven, geschiedde die koninklijke zalving door de besmette handen van een uitgestotene of was ze waarlijk van Gods wege en draag jij dus de messianistische titel ‘Zoon van de Gezegende Naam’, hij die komt in Naam van de Eeuwige?

Het christendom kreeg juist kans om zich te ontwikkelen door dat dubbelzinnige van woorden en termen: die dubbeltjes op hun kant brachten de zaak aan het rollen. Hetzelfde is immers het geval met de gemakzuchtige indeling in christen en joden. Paulus bekeerde zich tot het christendom. Zo, en was hij dus daarna geen jood meer? Leek hij na die bekering al helemaal op een dominee uit Gorcum?  Vervolgde Nero de christenen? Natuurlijk niet: allemaal oosters ontuig in diens ogen. Het loonde toch niet de moeite om allerlei verschillen tussen dat soort volkje uit te gaan pluizen?

Als je dapper uitpakt dat die hele ‘toestand van kruisiging-en-wederopstanding’ (p. 78) (a) ‘belachelijk in de ogen van de joden’ was, dan laat je buiten beschouwing dat in de joodse geschiedenis al sinds de opstand van de Makkabeeën sprake is van een toenemend geloof in of verwachten van enige vorm van leven na de dood. Twee eeuwen later, ten tijde van Paulus, was het zelfs al het geloof van de meerderheidspartij, die der Farizeeën. Omdat jij het echter ‘belachelijk’ acht volgt daar meteen uit (b) dat het ‘dubieus (is) of hij wel ooit heeft plaatsgevonden.’ Jij bent met ‘hij’ niet zo duidelijk: als je twijfelt aan de historiciteit van de kruisiging dan haal ik mijn schouders op. Als je twijfelt aan de wederopstanding, zeg dan wat je daarmee bedoelt. Uiteraard gebeurde er op die eerste paasmorgen helemaal niets: dood is dood en lijk blijft lijk. Helaas. Maar dat omstreeks die tijd enkelen, Kefas als eerste en daarna weer anderen en tenslotte Paulus zelf ook, geloofden dat het daarmee niet gedaan was met de gezalfde en dat God hem weer uit de dood opgewekt had, ook dat is een historisch feit dat, mede door de brieven van Paulus, niet te ontkennen valt. Maar jij stapt dapper verder, van belachelijk naar dubieus en dan naar ‘waarschijnlijk is hij (dezelfde hij weer?) helemaal Sauls uitvinding.’

Zoals de fantast en enthousiast voor Mozart zich van de kenners direct onderscheidt door aan te komen met alles wat hij uit de film Amadeus over zijn idool heeft opgepikt, zo ook de dappere dodo die zich op het gladde wetenschappelijke ijs begeeft van de theorieën over het ontstaan van het vroege christendom en dan aankomt met de opvallende gelijkenis of de al of niet vermeende verwantschap tussen het vroege christendom en de Isis-Osiris, Adonis of Herakles cultus. We kunnen alleen maar instemmend knikkebollen … en dan terug naar de teksten gaan die over heel iets anders gaan.

Paulus in Griekenland
Wat jammer dat je de lezer nergens houvast geeft met een chronologie van het leven van Paulus. Data en plaatsen kom ik niet tegen – hij lijkt niet van deze wereld te zijn. Dan is het natuurlijk ook wel wat eenvoudiger geworden hem in allerlei ‘undercoveroperaties’ te verwikkelen.

Toch zou voor wie interesse heeft in de band tussen Paulus en de Romeinen, enige informatie geen kwaad kunnen. In Damascus is hij zijn leven niet zeker; in Jeruzalem kan hij alleen in het geheim verschijnen en wordt dan door de verwanten van de heer zo snel mogelijk uit Judea verbannen naar Tarsus. Pas door de bescherming van een rijke Cilicische jood, Barnabas, lukt het weer aan de slag te gaan. Als daarna de Romeinse procunsul Sergius Paulus zijn patronus wordt gaan er deuren voor hem open. Welke? In Efese die van de gevangenis en in Athene wordt hij uitgelachen. Succes heeft hij aantoonbaar alleen in Filippi en Corinthe. Filippi is een wel een stad in het huidige Griekenland maar destijds geen Griekse stad. Het is een Romeinse kolonie in Macedonië. De naam was Colonia Augusta Iulia Victrix Philippensis. Brutus pleegde na de nederlaag tegen Octavianus zelfmoord in Filippi. Het was een zogenaamde colonia civium Romanorum en de bevolking bestond voor een groot deel uit ex Romeinse militairen. Alle bewoners van een colonia bezaten het Romeinse burgerrecht. Bij Cassius Dio (51, 4) kun je nalezen hoe de stad bevolkt wordt met veteranen en uit Italië verdreven aanhangers van Marcus Antonius. Corinthe is na de verovering van Macedonië en Griekenland door de Romeinse veldheer L. Aemilius Paulus verwoest en daarna weer als steunpunt van Rome opgebouwd. Sinds de roemrijke veldtochten en de triumphus in Rome had de gens Paulii traditioneel daar veel macht en invloed en lieten verwanten en cliënten aldaar in allerlei ambten benoemen.

Had ons ook, al was het maar beknopt, een overzicht gegeven van de houding van de Romeinse regering ten opzichte van de joden. ‘De joden’ betekende immers niet alleen dat verre volkje daar, ergens in het Oosten, in de provincie, maar ook ongeveer 10 % van de bevolking van het Rijk, sterk vertegenwoordigd in de belangrijkste steden in het Oosten van het Rijk, inclusief Italië en de stad zelf. Een rijke en in de handel bedreven bevolkingsgroep bovendien en een groep met een grote onderlinge saamhorigheid.

Onder Augustus en in de eerste helft van de regering van Tiberius was de houding van Rome soms welwillend en doorgaans hard en onverschillig. Wreedheid en onderdrukking kwam pas toen Seianus in de tweede helft van de regering van Tiberius een ronduit antisemitische politiek ging voeren. De door zijn invloed in 26 in Judea benoemde militaire praefectus Iudaeae Pontius Pilatus ging al in het eerste jaar van zijn stadhouderschap twee scherpe en volkomen onbillijke harde confrontaties met de joden aan. Het proces tegen Jezus, in april 30, speelde op het hoogtepunt van de macht van Seianus.Toen deze een jaar later door de staatsgreep van Tiberius het veld moest ruimen was het ook gedaan met de macht van Pilatus. Bij de volgende harde actie, tegen de Samaritanen, werd hij naar Rome ter verantwoording terug geroepen.
Tiberius sterft in 37 en wordt opgevolgd door de waanzinnige Caligula. Die voert een openlijk antisemitische politiek: tart de joden door zijn voornemen ‘afgodsbeelden’ in het heiligste in de tempel van Jeruzalem te laten plaatsen. De door hem benoemde gouverneur van Egypte treitert de grote joodse minderheid te Alexandrië en organiseert een pogrom. Er volgt een opstand van de joden. Pas door de dood van Caligula, in 41, komen de gemoederen wat tot rust onder diens opvolger Claudius. Die gaat zelfs zover Judea weer enige status te gunnen als vazalkoninkrijk onder de uit zijn ballingsschap in Italië teruggeroepen kleinzoon van de grote Herodes, Agrippa. Na de dood van Agrippa benoemt Claudius in 45 de eerste procurator voor Judea, Cuspius Fadus. Hij stuurt hem brieven, deels door Flavius Josephus aangehaald, waarin Rome een toegevend standpunt inneemt en enkele rechten aan de joden verleend of teruggegeven  worden. Als er strijd uitbreekt worden, volgens Flavius Josephus, Cumanus en de tribuun Celer naar Rome ontboden en laat Claudius Cumanus verbannen en Celer onthoofden. Het is iets wat het voorstellingsvermogen van jou wel te boven zal gaan. Claudius zendt Felix als opvolger, een bekwame en doortastende landvoogd die lang op zijn post zal blijven vanwege de steun van de vertrouwde van de Caesar, Pallas. Felix was goed op de hoogte van de joodse denken en doen en zelf getrouwd met een jodin, Drusilla. Het is deze procurator die Paulus twee jaar lang in Caesarea vast zal laten houden

Maar dan breken de door Suetonius (Claud. 25) vermelde rellen in Rome uit Iudaeos impulsore Chresto assidue tumultuantis Roma expulit, aangesticht door of vanwege Chrestus. De preciese datum is onbekend, wellicht gaat om het negende jaar van de regering van Tiberius - volgens Orosius (VII, 6, 15) – en werden de joden dus in de winter van 49/50 uit Rome verdreven. Het is het edict waarvan ook sprake is in Handelingen 18, 12 en bij Cassius Dio 60, 6, 6. Suetonius geeft een strengere versie van het edict dan Cassius Dio. De maatregel van Claudius behelsde het toepassen van de lex Papia de peregrinis ex urbe eiicendis. Paulus brengt die winter in Corinthe door en ontmoet in het voorjaar van 50 daar het uit Rome verdreven joodse echtpaar Aquila en Priscilla. Het was enkele jaren lang voor joden, voor Paulus, vanwege het decreet van Claudius onmogelijk om naar Rome te gaan. Als 11 oktober van het jaar 54 Claudius vermoord wordt en daags daarop door de zestienjarige Nero opgevolgd, wordt het decreet opgeheven. Het begin van de regering van Nero, met Burrus en Seneca, was euforisch en zeker voor de joden een hoopvolle tijd. De brief van Paulus aan de Romeinen dateert uit deze tijd – vóór het najaar van 54 was het nog onmogelijk om zijn komst naar Rome aan te kondigen.

Ik meende dat een historicus altijd teksten in contexten diende te plaatsen om ze goed te kunnen begrijpen maar dit soort wezenlijk informatie mis ik voortdurend in jouw betoog. Het lijkt vaak abstract en speelt zich in een vage wereld van lekker slim lullen in een showtje af, ver van de werkelijkheid van de wereld van Paulus. Dat is uiteraard wel zo gemakkelijk want met het goochelen met mogelijkheden kun je meteen een flink eind van huis raken terwijl de werkelijkheid soms hinderlijk is.

De kruisdood van een jood vergelijken met Saddam op de elektrische stoel, dat werpt wel enig licht op de situatie. Maar het is toch vooral dusdanig overbelicht dat de foto niet verder ontwikkeld hoeft te worden. Tijdens ‘de opstand van Spartacus liet de toenmalige keizer’ etc. (p. 92). Wel eens gehoord van de Romeinse republiek? 'Jezus werd niet in Bethlehem maar in Nazareth geboren'. Waarvan akte, een geboorte akte. Deze slimme opmerking wordt nu al drie eeuwen gemaakt. Toch is het gewoon weer de christelijke traditie napraten want in de oudste tekst, die van Marcus, wordt Jezus Nazorener genoemd, ‘eedsgetrouwe’, een woord dat met het vlek Nazareth niets van doen heeft. Volgens Marcus woonde Jezus in zijn huis in Capharnaüm.

Op weg naar Rome
Daarna komt de discussie over de vervolging van de eerste christenen in Rome. Die valt van ondeskundigheid uit elkaar. Tacitus zegt dat Nero de schuld van de grote brand van Rome, in 64, op de christenen afschoof. Tacitus schreef zijn Ab excessu divi Augusti (Annales) bijna tachtig jaar na de grote brand, ten tijde van de tweede grote opstand van de joden onder Bar Kochba. Toen was het verschil tussen christenen en joden ook bij de Romeinen bekend geworden, zoals bijvoorbeeld uit de briefwisseling tussen Tacitus en Plinius blijkt. Maar Nero zal het een zorg zijn geweest welk tuig precies als zwart schaap de arena in gedreven kon worden. We kunnen deze Caesar er niet van verdenken dat hem al de godgeleerde verschillen duidelijk waren die destijds nog uitgevochten moesten worden.

De tweede getuige, Suetonius, wordt ook niet goed of volledig geciteerd. Anders zou blijken dat deze historicus helemaal niet de christenen iets aanwrijft maar het heeft over de joden, Iudaeos. Twee getuigen verkeerd aanhalen en daarop dan dapper de conclusie funderen dat Claudius en Nero de christenen als zondebok kozen vanwege ‘het feit dat ze zeer gering in aantal waren’. Barbertje moet hangen.

Telkens slaat bij jou de wijzer op de cijferplaat van Jeruzalem naar Rome vér uit richting Rome. En telkens verschijnen er volmaakt ondeugdelijke argumenten voor die uitschieter. ‘In Rome is hij kennelijk in elke geval geweest’, vóór hij omstreeks 58/59 naar Rome ging, ‘omdat hij later de groeten doet aan de halve stad.’ (p. 156-157) Kotzwinkle is blijkbaar al zo murw geslagen, heeft de moed allang opgegeven of het ontging hem gewoon even maar er was alle reden hier in lachen uit te barsten. Hij had toch mooi hier uit kunnen leggen dat er nogal wat plak en knipwerk aan te pas kwam toen de eerste editie verscheen van de brieven van Paulus. De volgorde van de in die bundel opgenomen brieven werd doodeenvoudig vastgesteld: de langste brief voorop en daarna steeds kortere briefjes. Helaas had de eerste brief aan de Corinthiërs zestien hoofdstukken terwijl het toch wel goed zou staan om de brief aan de hoofdstad, aan de Romeinen, de ereplaats te gunnen. Omdat die een hoofdstuk te weinig had werd, op een nogal stuntelige wijze, een briefje van een zekere Tertius aan de brief van Paulus vastgeplakt. De vrome lezers slikken alles en de slimme lezers, zoals jij, blijkbaar ook. Net had Paulus zelf gezegd dat hij op zijn reizen nog nooit verder dan Illyrië was gekomen en nog nooit in Rome was geweest - wat door het edict van Claudius trouwens ook vele jaren onmogelijk was (Romeinen 15, 19) of jij vindt het doodnormaal dat hij wel al ‘de halve stad’ de groeten doet omdat hij ze al kent. Ben jij zelf ook zo vergeetachtig dat je enkele regels nadat je geschreven hebt alleen maar op weg naar Spanje even in Rome aan te willen gaan (Romeinen 15, 24) nogmaals schrijft dat je alleen op weg naar Spanje even in Rome langs wilt komen? (Romeinen 15, 28) Ben je wel eens gestoten op de bekende truc van vervalsers, inclusief die van antieke redacteuren, eerst iets authentieks van de originele schrijver aanhalen en in je eigen vervalste betoog invlechten: de lezer herkent dat ‘als iets van Paulus of wie ook’ en neemt dan aan dat de rest ook wel van diegene is. Misschien een trucje dat kolonel Sheldon niet verklappen wilde? Het is jammer, voor jou, want hiermee verdwijnen opeens (a) eerdere geheimzinnige en onbewezen bezoeken aan Rome en (b) een hele lijst van Romeinse vrienden, handlangers, beschermers en wat niet al inclusief de hier in vers 24 genoemde (c) ‘Erastus, de beheerder van de stedelijke financiën’. En dat terwijl die laatste hoge magistraat nogal vaak door jou als figurant opgeroepen werd.

Over het proces en de belastingen
Poeh. We zijn bij het tweede deel van je betoog aangekomen. Meneer Letterman vat je standpunt nog even voor ons samen: die Paulus is ‘een geheimagent voor de Romeinse overheid’. ‘Een geniale meesterintrigant, een literair hoogbegaafde provocateur die op zeer cynische en zwarte wijze de spot heeft gedreven met het joodse geloof.’ Dat is duidelijke taal en al even duidelijke baarlijke onzin.

Hunting krijgt weer het woord en wijst ‘ten eerste’ op het, uiterst verdachte ‘gegeven’ dat hij in Rome ‘wenste te blijven.’ Vreemd, inderdaad, want Paulus schrijft precies het tegendeel: dat hij niet in Rome wil blijven maar slechts op doorreis is naar Spanje.

Wat moet een Turkse jood in Rome? Wablief? Ja, ook dit wordt ons in de late late night show onthuld: ‘De grondlegger van het westerse christendom was een Turk.’ (p. 172)
‘Zo leer je nog eens wat.’
Tarsus werd pas zestien eeuwen na de geboorte van Paulus een Turkse stad. Zullen we meteen ook maar verklappen dat de grondleggers van de westerse wijsbegeerte, Thales, Heraclitus en Anaximander allemaal Turken waren? En Herodotus had een jacht liggen in de haven van Bodrum, óók een Turk.

‘Zonder ook maar een woord te wijden aan de tijd dat Saul “gevangen” zat…’. (p. 176) De aanhalingstekens zijn Telegraaf journalistiek: De langharige “studenten”. Dan weet je het wel hoe het zit. Maar hoe zit het eigenlijk? Want Handelingen zegt wel degelijk iets over die tijd dat Paulus door Felix gevangen werd gehouden: ‘Hij hoopte intussen dat hij geld van Paulus zou krijgen’ daarom hield hij hem gevangen. (24, 26) De vuige Romein! Waarom verzwijg je ons dit, Thijs? Past niet in je verhaal. Maar laten we het toch maar even over geldzaken hebben. Terwijl jij, terecht, zegt dat Paulus de gedoopte christenzielen aanspoort toch braaf hun belasting te betalen

Het lijkt in jouw studie of het Paulus er vooral om te doen is de joden duidelijk te maken dat ze braaf moeten zijn, onderdanig aan de Romeinse overheid en dapper hun belasting aan Rome betalen. Dat is een beeld dat inderdaad, want nieuw is dat allemaal helemaal niet, door latere christelijke exegese van de teksten van Paulus in diens mond gelegd werd. Maar zelf zei hij dat helemaal niet, bijna integendeel. We spraken al over die befaamde uitroep van Jezus op het tempelplein over het opbrengen van de zware belastingen voor Rome. Omdat die kreet blijkbaar onder de Romeinse joden al zo bekend was dat hij niet verzwegen kon worden, koos Marcus er voor haar op zijn kop te zetten. Het lijkt of Jezus bedoelt: ‘betaal aan de keizer want dat komt hem toe.’ Maar hij zei en bedoelde: Geef God wat Hem toekomt en geef aan Caesar wat van Caesar is, dat wil zeggen laat de keizer zichzelf maar zien te bedruipen. Het dubbelzinnige grapje met die genitivus wordt wranger en duidelijker als we hetzelfde doen als wat Marcus schrijft dat Jezus deed. Neem eens een munt in handen met de beeltenis van de keizer. Dat zei Jezus wel maar geen godgeleerde die het dan ook doet. En jij deed het waarschijnlijk al evenmin.
Neem eens de Romeinse zilveren tetradrachmè in handen, in opdracht van Caesar Augustus geslagen in Syrië, volgens het opschrift in IB, dat is het twaalfde consulaatsjaar van Augustus, vlak voor de geboorte van Jezus dus. Op de zijde met de beeltenis staat de naam van de keizer, Caesar Augustus, in het Grieks en in de genitivus: Van Caesar Augustus: ‘Wat van de keizer is geef hem dat maar.’ Laat  hem stikken in zijn eigen geld.

Dan Paulus. Hoewel je niet uitblinkt in het op een juiste wijze citeren of verwijzen naar bronnen neem ik maar aan dat al die beweringen ten slotte moeten stoelen op de bekende passage in de brief aan de Romeinen. (13, 1-7, 11). Let wel: aan de Romeinen. ‘Ieder mens moet zich onderwerpen aan de gezagsdragers die boven hem staan.’ Klinkt nogal hard en duidelijk. In de vertaling. In het Grieks staat er iets anders (zoals gewoonlijk bij kerkelijke Bijbelvertalingen): pasa psuchè exousiais huperechousais hupotassesthoo. ‘Elke ziel moet de boven hem zijnde exousiai eerbiedigen.’ Die zelfde term wordt op vier andere plaatsen in de Paulische theologie gebruikt, en daar telkens in de betekenis ‘de macht der engelen’. Alleen de latere traditie verboog in dit geval de gebruikte term naar de betekenis ‘wereldlijke overheden’.En jij gaat nog een dappere stap verder door te beweren dat Paulus het Romeinse gezag zelfs in het bezette Judea als aangesteld door de God van Israël zag en de joden aanspoorde daaraan gehoorzaam te zijn ook al was het onrechtvaardig en nam het maatregelen die tegen de Wet indruisten. (p. 38)

De tekst is helemaal niet zo braaf en gehoorzaam als jij denkt. Integendeel. Paulus gaat immers verder met: ‘Want er is geen gezag (exousiai) dan van God. Ook het bestaande gezag (ousai) is door God ingesteld.’ Dat is geen onderworpenheid prediken of veinzen of wat ook van het Romeinse gezag, dat is onversneden joods erfgoed: eerbiedig de Eeuwige, de enige bron van alle gezag. Israël was een theocratie: de koning had geen gezag maar oefende zijn macht uit als gezalfde van de Naam. In Rome waren het senaat en volk die gezag uitoefenden en de Caesar ontleende zijn macht en gezag vooral aan de tribunicia potestate - en buiten het pomerium aan zijn infinitum et maius imperium proconsulare - en soms aan het bekleden van consulaat. De goden waren er en werden geëerbiedigd maar de staat stond niet onder gezag van Jupiter of de xii dei consentes. Voor het Romeinse staatsrecht was dit standpunt van Paulus helemaal niet dienstbaar aan de Romeinse politiek. Het standpunt van Paulus is dat van de IJveraar: alleen de Heere heeft gezag, alleen de God komt de wraak toe. Daarmee wraakt Paulus juist alle gezag van welke overheid dan ook.

Er zijn twee mooie voorbeelden van dit, in Romeinse ogen, onverantwoordelijk religieus fanatisme. Jezus bijt Pilatus toe (de machtige hegemoon voor wie hij geboeid staat en die net over zijn ius gladii hoog staat op te geven) ‘Jij zou helemaal geen macht over mij hebben, als het je niet uit de hemel vergund was.’ Dat moet voor de verbouwereerde Pilatus toch als een zweepslag aangekomen zijn. En dit is toch iets heel anders dan slimme praatjes verkopen opdat de joden maar in alle omstandigheden, recht of slecht, het gezag van de Romeinse overheid zouden erkennen.

Het andere voorbeeld geeft Paulus zelf als hij voor zijn rechters staat en de hogepriester hem op de mond laat slaan: ‘zwijg, pummel!’ Dan scheldt hij deze hoogste dienaar van de Eeuwige uit als: ‘witgekalkte muur’. En als de raadsleden verontwaardigd roepen: ‘Hoe durf je, de hogepriester slaan!’ bestaat Paulus het om de Wet aan te halen waarin staat dat je de overheid dient te eerbiedigen en daarmee gladweg te kennen te geven dat deze over hem gestelde geen overheid is. Want: alle gezag en macht is de Heere – wie zich tegen de Wet verzet is machteloos en niet over maar onder ons.

Het proces in Rome
Na de kwestie van de belastingen die van het proces in Rome. ‘Voor zover we weten kwam dat proces er niet van’, zeg je op bladzijde 181 en herhaal je daarna een paar keer. En dat is natuurlijk vreemd, erg vreemd. Verdacht zelfs, héél verdacht.’Ze laten Rocky’s laatste gevecht uit de film weg, in jezusnaam.’ (p. 192) Ze verzwijgen natuurlijk dat Paulus helemaal niet door die Romeinen verdacht of veroordeeld werd want het was immers hun eigen meesterspion. Pluim op de hoed in plaats van een proces! ‘Hij zit gewoon in onze hoofdstad met een baseballpet op popcorn te eten en naar de Superbowl te kijken.’ (p. 199) Hij hoeft helemaal niet voor de rechter te verschijnen.

De paar argumenten die je erbij probeert te slepen zijn geen van alle deugdelijk. Je eerste argument is: Handelingen zwijgt en Paulus zelf ook. Nou, dat een onthoofde het niet in zijn hoofd zal halen daar ons alsnog een brief over te schrijven, lijkt me hem niet echt kwalijk te nemen. En Handelingen? Die tekst sprak toch uitdrukkelijk van een beroep op de keizer, een appellatio. Paulus kon zonder het vonnis dat Porcius Festus over hem geveld had geen beroep aantekenen tegen dat vonnis. Of dacht je heus dat de Caesar in Rome alle akkefietjes in het hele rijk graag op zijn bordje kreeg? Dat is even dwaas als aannemen dat Georg W. Bush de regelingen omtrent het afgeven van boomkapvergunningen in Purmerend eens persoonlijk zal gaan bestuderen, regelen en in orde brengen.

Er lag een vonnis en het beroep tegen dat vonnis hield slechts in dat de keizer een van zijn vertrouwden nog eens wat in de dossiers liet bladeren om daar ‘akkoord’ of (na wat smoezen, voorspraak, vriendjespolitiek of een stevige gouden handdruk) iets anders onder te zetten. Zou de zaak, wat jij ook overweegt, niet eens in behandeling genomen worden dan betekende dat eenvoudig dat het reeds gevelde vonnis uitgevoerd kon worden. De auteur van Handelingen, verzweeg kun je nauwelijks zeggen maar zei in ieder geval niet uitdrukkelijk dat Paulus door Festus gevonnist was en liet ook het vergeefse beroep en de uitgestelde uitvoering van het vonnis weg uit zijn succesverhaal: de triomftocht van het ontluikende geloof uit dat gerotzooi in Jeruzalem naar het zegevierende Rome. Maar omdat hij uitdrukkelijk ‘Ik beroep me op de keizer’ boekstaaft, impliceert dat (a) het vonnis in Caesarea en (b) het beroep daartegen in Rome. Dat Kotzwinkle, er aan gewend en er in getraind om de gewijde en door de H. Geest geleide schrijvers te volgen en hun waarheden aan te nemen, hier met Handelingen meegaat, begrijp ik. Maar jij? Je houdt ons voor dat Handelingen maar ‘een dekmantelverhaal’ is en allerlei belangrijke dingen verzwijgt om de Romeinen ter wille te zijn maar je hebt de keren dat Handelingen werkelijk iets probeert weg te moffelen niet in de gaten en denkt bovendien dat het harde Romeinse rechtssysteem het ofwel toelaat dat allerlei joods volk met hun geruzie zomaar naar de keizer in Rome kan stappen en dat de Romeinen daarna weer vergeten om het door een procurator gevelde doodvonnis uit te voeren.

Dat het te Caesarea gevelde vonnis en het daartegen ingestelde beroep in Rome daadwerkelijk behandeld ging worden blijkt ook al uit de eerste stap waar Handelingen uitdrukkelijk melding van maakt (28, 16): de custodia militaris. Die bewaking werd niet door de praefecti praetorio, die wel de verdere rechtsgang zouden bewaken, maar door de praetor urbanus, want Paulus bezat het Romeinse burgerrecht, opgedragen aan de cohortes urbanae.
Je vindt het ook zo verdacht dat de auteur van Handelingen niets zegt over de afloop van de zaak. Wat lees je toch slecht. Eerstens is dat al een argumentum ex silentio: was Paulus vrijgesproken, vrijgelaten of wat ook, het zou als een juichkreet in Handelingen gestaan hebben. Wie zwijgt heeft iets te verzwijgen: een nederlaag.

Maar is het je wel eens opgevallen dat Handelingen een tweeluik is: de eerste helft gaat over Simon Petrus, in de tweede is Paulus de onbetwiste hoofdpersoon. En de dood van de een wordt al evenzeer verzwegen als die van de ander. Vlak voor zijn dood in het jaar 44 laat koning Herodes Agrippa I nog de aanhangers van de gezalfde, volgelingen en verwanten van het concurrerende koningshuis der Daviden, vervolgen en vermoorden. Simon Petrus, Johannes en diens broer Jakobus worden omgebracht. De tekst verlaat Petrus als hij uit zijn aardse gevangenis bevrijd wordt door een hemelse gestalte.Het zinnetje waarmee handelingen dat meldt is: ‘en ging hij ergens anders heen.’ Handelingen 12, 17). Kai exelthoon aporeuthè eis heteron topon – ‘Hij ging van ons weg naar elders’ – op hoeveel grafstenen zou dat nog gebeiteld worden? Het afleggen van het aardse en het gaan naar de hemelse glorie. Ook bij de andere hoofdfiguur, Paulus, wordt gezwegen wat over wat hem verder in de gevangenis overkomt en mogen we dus als de eerste antieke lezers naar analogie begrijpen dat ook Paulus uit de aardse gevangenis en zijn lijden verlost werd door ‘naar elders’ op te gaan.

Ronduit vermakelijk wordt het als het argument ingebracht wordt dat Paulus naar Rome gezonden wordt zonder dat er sprake is van lieden die met hem meegaan om de aanklacht voor de keizer in te brengen. De dappere Kotzwinkle is als hij dit beseft helemaal uit het veld geslagen: ‘Wat … Mijn God, u hebt gelijk. Je zou ten minste verwacht hebben dat de andere partij ook meekwam, als de soldaten echt van plan waren om Saul voor een rechtszaak naar Rome te brengen. Er was ruimte genoeg aan boord van dat schip’… (p. 200)

Om je te bedoen. We hebben tientallen voorbeelden van de rechtsgang en zelfs bij Flavius Josephus en in de martelaarsakten staan voldoende voorbeelden van het voeren van veroordeelde joden of christenen naar Rome om daar het beroep tegen de zaak in behandeling te nemen. Maar, bij Jupiter, beste je hebt volkomen ongelijk en een eerstejaars jurist zou het je uit kunnen leggen en aan kunnen wijzen. Het beroep in het Romeinse recht vecht niet de aanklacht aan maar het vonnis. Het dossier met de feiten en gronden voor de aanklacht komt in het appèl niet andermaal ter sprake – daar is al vonnis over gewezen. De keizerlijke rechterstoel buigt zich helemaal niet over de aanklacht en is ook niet van zins al die aanklagers weer eens aan het woord te laten. Caesar geeft zijn oordeel over het in zijn naam gevelde vonnis. Mocht daarbij blijken dat het vonnis onrechtmatig was dan kan de caesar het vernietigen. Aanklagers worden daarbij niet gehoord.

Vroeger leerden historici nog wel eens iets over Romeins recht maar Groningen en Kampen liggen blijkbaar te ver buiten de voormalige rijksgrenzen.

Voorts kom je er mee aan dat Eusebius als eerste iets over de onthoofding van Paulus te melden heeft. Een bisschop van Caesarea uit de vierde eeuw, bovendien een grote leugenaar (naar het oordeel van Jakob Burckhardt), die zet geen zoden aan de dijk. Maar je had toch moeten weten dat in Rome zelf en nog geen dertig jaar na de dood van Paulus al een bericht daarover opgeschreven werd: de eerste brief van Clemens aan de Corintiërs 5 (5-6)
Volgens de traditie en de door Tischendorff gepubliceerde apocriefe Griekse Handelingen van Paulus werd Paulus onthoofd bij de tegenwoordige Via Laurentina op de plek die destijds Aqua Salviae genoemd werd en nu alle Tre Fontane heet. Begraven werd hij aan de westzijde van de Via Ostiense. In de negentiende eeuw werd de antieke grafsteen weer teruggevonden. Daarop staat: PAVLO   APOSTOLO MART….

Inscriptie uit de vierde eeuw op het marmer bovenop het graf van Paulus

Opmerkelijk is de dativus:‘aan Paulus, afgezant en bloedgetuige’. Opmerkelijk is natuurlijk ook dat hij niet op de gewone joodse wijze begraven werd, dat wil zeggen dat zijn botten na een jaar verast werden en in een urn bijgezet, zoals in het ossuarium van de hogepriesters van de familie van Bar Kajefas of het onlangs gevonden knekelkistje van Jakobus, zoon van Jozef, broer van Jezus. Maar hoe dan ook, dat half afgebroken woord MART… legt getuigenis af van het martelaarschap van Paulus. Niet ver van dat graf in de S. Paulo fuori le Mura, iets verder langs de Via Ostiense is het columbarium van de gens Pontia, een oud Samnitisch geslacht. Wellicht dat daar Pontius Pilatus bijgezet werd.

Er is nog een getuigenis over de onthoofding van Paulus, een getuige die, bij mijn weten, nog niet voor de rechtbank van de geschiedenis gedaagd werd. Hij kwam te laat. Maar nog net op tijd want in het jaar 846 roofden de Saracenen de zilveren lijkkist van Paulus met daarin diens gebeente. De bodem van de Middellandse zee zal wel weten waar de botten thans te vinden zijn. Maar vóór deze gebeurtenis is er nog iemand geweest die het (gebalsemde en in de dubbele kist slechts ten dele aangetaste) lijk gezien heeft. Gregorius de grote liet de zilveren kist, zoals hij in juni 594 schrijft, openen en zag Paulus liggen en hij zag toen nog de bloeddoordrenkte doek om zijn hals. (Registrum Epistularum IV, 30)

Dat Petrus nooit  in Rome geweest is, staat even vast als dat Paulus na het verwerpen van het appèl tegen zijn doodvonnis in Rome als politiek crimineel onthoofd werd. En dat de Romeinen hem als staatsgevaarlijk vonnisten – ondanks de hoge voorspraak van de familie Paulus en ondanks het Romeinse burgerrecht dat Paulus bezat – is tevens de doodsteek voor jouw circusstunt over Paulus als Romeinse meesterspion.

‘Je reinste Monty Python’
Gaandeweg betrok de lucht. Ik begon met belangstelling en waardering, geboeid ook wel, en verloor al ver vóór het midden van het al te lijvige boek de aandacht. Moedeloos door zoveel slimheid en lef, verspild aan zo veel onzin. De laatste stukken, een persiflage van sommige brieven van Paulus en een filmscript over Jezus, Maria en weet ik veel liet ik maar daar. Wetenschappelijk zonder enige waarde en letterkundig niet boeiend: doorzappen naar wat anders.

Er is veel terechte argwaan tegen de wijze is waarop de traditionele voorstelling van Paulus en de vroegste ontwikkeling van het christendom de zaken op zijn kop weet te zetten. Wie de turven van Robert Eisenman, en met name James the brother of Jesus, gelezen heeft – aangeraden – heeft de belangrijkste bron van deze argwaan voor Voskuilen in handen.
Maar om nu aan boord te komen met een bedacht verhaal over een meesterspion in dienst van de Romeinen en alles om te buigen tot argumenten voor deze fantasie is misschien honderd bladzijden leuk om te lezen maar daarna beslist niet meer. Ergerlijk wordt dan zowel die goedmoedige, halfzachte kwast van een Kotzwinkle die zo erbarmelijk tekort schiet. Als een stuk aangeschoten wild moet hij telkens allerlei rechtgelovige dingen verdedigen. Een ongenietbaar en zelfs wat laf retorisch trucje. Verdedigen doet hij zich slecht en aanvallen laat hij al helemaal achterwege. Dat heb ik dus maar gedaan en het stuk geschreven dat Den Heyer had moeten schrijven. Voor die aanval was alle reden, vooral door de snel toenemende zelfgenoegzaamheid van de jager, Hunting. Dat baasje is al even tevreden met zichzelf en zijn geleuter als die ander, vingers achter de bretels en buik vooruit.
Leven in de door jezelf geschapen wereld van flauwekul en fantasie is natuurlijk fijn. Wie doet je wat? We gaan uit van onze eigen waarheden en belanden er ook al snel weer bij.

Om een voorbeeld te noemen: Hunting zegt (p. 264): ‘Saul schreef zelfs: “De intocht van niet-joden in Israël markeert Israëls redding.”’ Dat is wel ongeveer wat jij ons telkens Diets wil maken maar bij mijn weten schreef Paulus dat helemaal nergens en komt het ook volstrekt niet overeen met wat hij, blijkens zijn brieven, bedoelde. Maar jij schreef dat Paulus dat ‘schreef’ en geeft er ook een noot bij. Als je die dan opslaat, zie je, wat je al verwachtte, dat er helemaal geen verwijzing naar een tekst van Paulus volgt. Er wordt verwezen naar een samenvattend artikel over Paulus in een Encyclopedie. Alsof de verwijzing van de ene halve zool naar de andere halve zool samen een paar schoenen oplevert waarop we verder zouden kunnen komen. Dit zijn het soort trucjes die bij journalisten heel gebruikelijk zijn maar in de wetenschap niet aanvaardbaar.

De van Eisenman overgenomen basis is heel gezond en wordt door mij gedeeld: het christendom heeft weinig of niets te maken met de oorspronkelijke bedoelingen van de groep rondom Jezus die zich inzette voor de verwezenlijking van de heerschappij van de Eeuwige door verwerkelijking van het koningschap in Zijn Naam van de zoon van David (en zich daardoor uiteraard keerde tegen de Romeinse bezetters) – integendeel, het Nieuwe testament en het vroege christendom  is een soort verdediging van het Romeinse standpunten geworden, een op zijn kop gezette voorstelling van de werkelijke gebeurtenissen. Ik onderschrijf dat maar zie er vervolgens ook van af om jou te volgen als een kameel in de mist, die verder dwaalt en verdwaalt in zijn eigen wereld van vaagheid en fantasie.

Leve de prullenbak en weg met het ophouden van een reputatie. Is verder alles goed met je? Je zoekt immers slechts de waarheid en ‘als iemand mij van mijn ongelijk kan overtuigen’, volgens je van de keizer geleende slotwoorden, ‘dan zal ik met plezier veranderen.’ Lijkt mij plezierig daar nog eens iets over te horen dan.

Met hoogachting en een hartelijke groet,

Dr. Charles Vergeer