|
- Te Boekhorst begin twintigste eeuw
Marten Buschman
Een reizende bakker te Den Haag. Te Boekhorsts rol in de vakbeweging
Johan te Boekhorst loopt van huis naar het station van zijn woonplaats Den Haag. Daar stapt hij op de trein naar Amsterdam. Hij wil Christiaan Cornelissen spreken over diens ideeën over socialistische vakverenigingen. Cornelissen is redacteur van het socialistisch dagblad Recht voor Allen. Cornelissen had kort daarvoor (april 1892) op een bijeenkomst in Amsterdam meningen verkondigd die dwars ingingen tegen de heersende gedachten binnen de Sociaal-Democratische Bond en de aangesloten vakverenigingen.
De reis naar Amsterdam duurde toen niet veel langer dan vandaag. Het stationsgebouw van de Hollandsche IJzeren Spoorweg Maatschappij was neergezet in 1888 naar een ontwerp van D.A.N. Margadant. Van het eveneens eind jaren tachtig gebouwde Centraal Station te Amsterdam (architect P.J.H. Cuypers) loopt hij in vier minuten naar het redactieadres Damrak 100a. De vakbeweging, de reden om deze reis te ondernemen, ligt Te Boekhorst aan het hart. Zijn leven wil hij besteden aan het verwerkelijken van zijn idealen in en met de vakbeweging van bakkersgezellen.
- JPA te Boekhorst met zijn vier dochters, een nog onbekende schoonzoon? en De Bakkersbode in het begin van de twintigste eeuw, met dank aan Rachel Halverstad.
Voor de socialistische vakbeweging Johan te Boekhorst was geboren te Leiden op 19 augustus 1862. Hij is al zeer jong gaan werken als bakkersgezel. Zijn eerste baan is in Den Haag. Zijn eerste vakbondsactiviteiten verricht hij eveneens in Den Haag. Johan trekt vanaf het midden van 1887 de aandacht. In mei van dat jaar sluit hij zich aan bij de Haagse vakvereniging Loon naar Werk en in augustus is hij als ‘bakker uit Den Haag’ present op een openbare bijeenkomst van socialisten te Amsterdam. Een jaar later is hij secretaris van Loon naar Werk. Te Boekhorst verhuist veel. Zijn vrouw en vier dochters verhuizen mee. Hij heeft zo’n beetje de gehele randstad bewoond: Den Haag, Zaandam, Amsterdam, Bussum, Rotterdam en Leiden. Hij heeft daardoor veel kontakten opgedaan met socialisten en vakgenoten.
De voedings- en genotmiddelenbranche bezat naast een grote omvang een bijna spreekwoordelijke verscheidenheid. Een verscheidenheid zowel qua geschooldheid als organisatievorm. En dat gold ook voor de vakbeweging. Elk beroep kende zijn eigen vereniging. Het gevolg van deze versnippering van organisatiekracht was het gemis aan onderlinge steun. Zo waren binnen de bakkerijwereld in de beginjaren (rond 1890) organisaties actief van bakkersgezellen, banketbakkers, broodbezorgers en cacaoarbeiders. Daarnaast was er nog sprake van een enorme verdeeldheid naar richting: algemeen socialistisch (na 1906 ook nog eens gesplitst in modern en revolutionair), rooms-katholiek, neutraal en christelijk. Woordvoerders van de verschillende verenigingen trachtten ieder voor zich een oplossing te zoeken om met een lage organisatiegraad de arbeids- en levensomstandigheden van hun beroepsgroepen te verbeteren.
De bakkerijarbeiders kwamen voor het eerst massaal tot actie en organisatie in de jaren 1889 en 1890. Daarvoor waren al voorzichtige aanzetten geweest ten tijde van de oprichting van de Socialistische Internationale, in 1869 en 1870. In de jaren tachtig speelde zich een strijd om de vakbeweging af tussen socialistische en neutrale vakverenigingen. Maar groot zijn deze verenigingen nooit geweest. De strijd om de vakbeweging ging over de doelstellingen en strijdwijzen van de vakbeweging. De socialistische organisaties bezaten reglementen, waarin 'afschaffing van het privaat¬bezit' opgenomen was. De neutrale verenigingen hadden het samenzijn als belangrijkste doelstelling. De socialistische verenigingen vormden een onderlinge band en heetten allen Loon naar Werk. Het is de Haagse Loon naar Werk, waarin Te Boekhorst actief is.
De socialistische clubs, opgericht rond 1885, wilden door middel van stakingen de revolutie ontketenen, waren aangesloten bij de Sociaal-Democratische Bond (SDB) en belegden vele openbare vergaderingen. Maar door lage ledentallen kwam alleen de agitatie goed uit de verf. In feite waren deze vakverenigingen eerder socialistische propagandaclubs voor de bakkersgezellen dan dat zij werkelijk een vakvereniging waren. Er waren drie belangrijke bakkersgezellenverenigingen Loon naar Werk: in Amsterdam, Rotterdam en Den Haag. Deze drie organisaties vormden een ideologische eenheid, geen hecht organisatorische. De neutralen trachtten hun doel te bereiken door alles in goed overleg met de bazen en patroons te bespreken.
De onderlinge strijd tussen neutralen en socialisten is beslecht door de beweging van bakkersgezellen in Rotterdam en Amsterdam in 1889. Vooral in Amsterdam komt het in de herfst tot omvangrijke stakingen als echo van de stakingen van de havenwerkers. In eerste instantie zijn het de voorlieden van Loon naar Werk, die de actie leiden. Maar al snel en vooral door de gezamenlijke actie zijn ook de bestuurders van de neutrale vereniging Ons Genoegen in het stakingscomité opgenomen. Grote groepen bakkers sluiten zich aan, de beide concurrerende organisaties verenigen zich. Vanuit Amsterdam is de Nederlandsche Bakkersgezellenbond in 1890 een feit. En om de beide verenigingen te eren wordt de zinspreuk Ons Genoegen is Loon naar Werk!! Voorzitter is de Amsterdammer en socialist F. Sluyter. Sluyter is al vanaf de jaren zestig – de Eerste Internationale – actief en zal ook proberen concrete verbeteringen door te voeren. De bond is een algemene organisatie, die zich op het standpunt van de klassenstrijd stelt en alle gezindten wil organiseren. De samenwerking tussen neutralen en socialisten komt hier tot stand. Met christelijk en katholiek georganiseerden lukt dat op termijn echter niet. Ook in Den Haag komt een afdeling tot stand.
Te Boekhorst was in 1889 te Rotterdam actief. Met raad en daad stond hij de verenigings¬leden bij zonder dat het tot een staking kwam. Te Boekhorst is geen actief lid van de algemene bond. Hij vindt dat socialistische vakverenigingen - en dus niet de algemene bond - beter het doel van het socialisme dienen. Vakverenigingen zijn alleen nodig als ‘voorbereidende school van de sociaaldemocratie’, schrijft Te Boekhorst in het partijblad Recht voor Allen. Vier jaar later (1894) echter is hij de voorzitter van de heropgerichte algemene Nederlandse Bakkersgezellenbond. Te Boekhorst is omgegaan.
Van gezel tot arbeider De omslag van Te Boekhorst heeft te maken met de verandering in denken en doen van de organisatie van het bakkerijbedrijf, van de arbeiders en van actieve mensen in de socialistische partijorganisatie en in socialistische vakverenigingen.
- Werkplaats van de broodfabriek De Volharding te Den Haag
Brood is tot het midden van de negentiende eeuw uitsluitend gebakken door bakkers in kleine bedrijven. Een meesterbakker met één of meer leerling-gezellen deden het werk. Deze gezellen waren in de regel inwonend. Bakkersgezellen zagen vanaf het midden van de negentiende eeuw, als de eerste broodfabrieken hun intrede doen, hun werk langzaam aan veranderen van ambachtelijk in kleine bedrijven naar gemechaniseerd in grote bedrijven. De eerste broodfabriek ging in juli 1857 in Amsterdam van start. Aan de Vijzelgracht bouwde de NV Maatschappij van Meel- en Broodfabrieken twee grote werkplaatsen voor het malen van meel en het machinaal vervaardigen van brood. Daarna volgden de andere steden. In 1864 werd de 's Gravenhaagsche Broodbakkerij aan 't Groenewegje geopend. En daarna ging het snel en Den Haag was de stad met de meeste en meest geavanceerde broodbedrijven. De ontwikkeling van het grootbedrijf is af te lezen aan de hand van de statistieken, die betrekking hebben op de arbeiders en op het bedrijfswezen. Tijdens de volkstellingen van 1859, 1889, 1899 en 1909 is ook gekeken naar het beroep van de ondervraagde. In deze rapportage wordt onderscheid gemaakt naar de plaats in het productieproces.In de volgende staat zijn opgenomen voor de vier jaren 1859, 1889, 1899 en 1909 het totaal aantal bakkers (A), het aantal patroons (B) en het aantal gezellen (C) en de percentages van B en C ten opzichte van het totaal A. Bij elkaar opgeteld is B plus C geen A, omdat ook nog beambten geteld zijn. Voor deze berekeningen zijn ze niet belangrijk. Daarnaast is de bevolking per eenheid (D) opgenomen. In de laatste kolom (E) geeft het getal het aantal bakkers aan per 10.000 inwoners. Hoe lager het getal hoe hoger de productiviteit.
De ontwikkeling van het grootbedrijf: Nederland, Den Haag, Amsterdam en Zutfen
Nederland Jaar A bakkers B patroons C gezellen D bevolking E 1859 18.747 3.309.128 56,7 1889 25.457 10.490 41,2 % 14.823 58,2 % 4.511.415 56,4 1899 30.372 11.616 38,3 % 18.033 59,4 % 5.104.137 59,5 1909 31.811 12.390 38,9 % 18.409 57,9 % 5.891.000 54,0
Den Haag Jaar A bakkers B patroons C gezellen D bevolking E 1859 468 78.318 59,7 1889 636 98 15,4 % 516 81,1 % 156.809 40,6 1899 829 97 11,7 % 706 85,2 % 206.022 40,2 1909 928 100 10,8 % 763 82,2 % 270.100 34,4
Amsterdam Jaar A bakkers B patroons C gezellen D bevolking E 1859 1.946 734 37,7% 1.212 62,3% 243.304 79,9 1889 1.844 347 18,8 % 1.482 80,4 % 408.061 45,2 1899 2.319 351 15,1 % 1.891 81,5 % 510.853 45,4 1909 2.244 270 12,0 % 1.893 84,4 % 568.100 39,5
Zutfen Jaar A bakkers B patroons C gezellen D bevolking E 1859 13.189 1889 131 56 42,8 % 74 56,5 % 17.189 76,2 1899 163 64 39,3 % 99 60,7 % 18.381 88,7 1903 147 54 36,7 % 75 51,0 % 18.504 79,4
Den Haag heeft in vergelijking met Amsterdam (en dus in geheel Nederland) het modernste grootbedrijf. Vooral de percentages van patroons en van gezellen zijn een stuk lager respectievelijk hoger. Ter vergelijking heb ik de cijfers van een klein plaatsje als Zutfen opgenomen. Den Haag is dus de stad in Nederland met de meeste grote bakkerijbedrijven. Wat betekent dat voor de sociale organisatie in het bedrijf?
In het algemeen veranderen bij de overgang van klein- naar grootbedrijf de bakkerswerkzaamheden van extensief en langdurig in intensief en kortdurend. Ook de organisatie op de werkvloer verandert. In het ambacht houdt de vakman het proces in de hand. In de fabriek verricht de vakman een onderdeel van het proces en bestuurt een opzichter het proces. Daarboven staat de directeur die het geheel, inclusief de organisatie van de broodverkoop en grondstoffeninkoop, bestuurt. Alle werkprocessen zijn behalve uitgesplitst ook vergroot. Grootschaligheid, productie voor de markt, arbeidsdeling en management ontstaan op dat moment. Zoals de cultuur en mentaliteit van 'verzamelaars en jagers' van open, spontaan en gelijkwaardig verandert naar een gesloten, ongelijke machtsverdeling en onmogelijkheid om elkaar te ontlopen als de levenswijze overgaat in een sedentaire, zo is het bewustzijn van de ambachtsman en de arbeider verschillend van elkaar: de laatste ziet zichzelf als tegenpool van de baas, de eerste wil zelf baasje worden.
Ten tijde van deze geschiedenis waren beide categorieën werkenden in het arbeidsproces aanwezig. Het denken en doen van de meeste arbeiders behoorde nog tot het ambachtelijke stadium. Want de structuur van het bedrijf kan dan wel grotendeels veranderd zijn, het bewustzijn verandert langzaam. En bovendien de gehele maatschappij was dat nog zeker niet. De opkomst van vakorganisaties van bakkersgezellen was een langzaam proces. Op het einde van de jaren tachtig was er een plotselinge opleving, die zich consolideerde in het laatste decennium van de negentiende eeuw.
Sterkte van de vakorganisatie De Haagse afdeling van de bond is een sterke. Na de ineenstorting van de afdeling Amsterdam - vanwege een verloren beweging in 1894 - is zij de sterkste en grootste van het land. Vanaf 1895 vormen Haagse leden het hoofdbestuur van de bond. In 1895 richten zij een nieuw verenigingsblad De Bakkersbode op, waarbij de dan bij De Volharding werkende Wim Havers het voortouw neemt. De afdeling heeft van 1894 tot 1897 de meeste leden van de bond. In het midden van 1897 is dat 260 (volgens het jaarverslag) tegen Amsterdam 150 en Rotterdam 125. Daarna is de afdeling Amsterdam weer de grootste. Maar procentueel (van het aantal arbeiders) blijft Den Haag sterk. De organisatiegraad is voor die jaren extreem hoog. In 1897 organiseert de afdeling Den Haag van de Bakkersgezellenbond meer dan een derde (37%) van het aantal arbeiders. Voegen we daarbij het aantal anders georganiseerden en houden we tegelijkertijd rekening met het feit, dat de overgrote meerderheid van de georganiseerden werkzaam is bij de broodfabrieken, dan is waarschijnlijk de indruk bij de vakbondsleden ontstaan dat zij een zeer groot deel (zeg 75%) van de arbeiders organiseren. En dat zij daardoor dus ook een stevige vuist kunnen maken. Ook het succes van een korte staking op 10 juni 1897 bij de Haagsche Brood- en Meelfabriek zal bijgedragen hebben aan hun houding van ‘wij kunnen alles’. De leden denken veel te kunnen bereiken, zoals ook in een artikel in De Bakkersbode staat: 'Een droom Ik bevond mij in een groote werkplaats (bakkerij) en zag niemand en toch was het nacht. ... Toen er 's morgens een gezel kwam vroeg ik hem waarom hij er nu pas was en hij zei: 'Ja vroeger werkten wij ook bij nacht .... Lang heeft de gezel hier niets anders gekend als werken en slapen, men wist van geen verenigen, van geen organisatie, men wist van niets. Er kwam evenwel verandering, men besloot zich te vereenigen en werd sterk ... De belangen van een werden de belangen van allen en aldus vereenigd waren wij sterk, waren wij machtig, ....Wij kwamen met onze eis: Afschaffing van Nachtarbeid en zij, de patroons, moesten ze inwilligen, wat vroeger tot het onmogelijke behoorde werd nu als natuurlijk beschouwd ... door de macht der organisatie.' Hierna werd ik wakker geroepen door mijn vrouw om te gaan werken.'
Al vanaf de eerste oprichting hebben leden van de Bakkersgezellenbond getracht de openbare mening voor hun strijd te winnen. Dat is in de traditie van de SDB van F. Domela Nieuwenhuis, die een brochure Een Vergeten Hoofdstuk schreef bij de inhuldiging van koningin Wilhelmina. Evenzo hadden vakbondsleden van de SDB in 1887 hun mening gegeven aan de parlementaire onderzoekscommissie inzake de arbeidsomstandigheden van de arbeiders in Nederland. Ook de leden van de Bakkersgezellenbond hebben al jaren het Nederlandse volk ingelicht over de slechte situatie van de bakkersgezellen. Zo was op 17 januari 1896 een grote nationale manifestatie in het Paleis voor Volksvlijt georganiseerd om iedere Nederlander bekendheid te geven aan het belangrijkste probleem onder de bakkersgezellen: de nachtarbeid. De belangrijkste punten van het draaiboek zijn, een grote meeting op 17 januari in het Paleis voor Volksvlijt en in alle steden bijeenkomsten op 10 januari om de volgende motie te bespreken: 'De vergadering, gehoord de toelichting inzake de nachtarbeid in de bakkerijen, het ontstaan, de inworteling en het voortduren van deze tegen de natuur indruizende gewoonte; gehoord dat deze arbeidsregeling noodlottig is voor het familieleven en voor de gezondheid, bovendien geestdodend, zodat de ontwikkeling en vooruitgang, zoowel van het vak als van hare beoefenaren, er door wordt belemmerd, oordeelt dat zoo spoedig mogelijk aan deze en de samenleving tot schade strekkende toestand, een einde moet komen door totale afschaffing van alle arbeid bij nacht in de bakkerijen. Zij roept daarbij de medewerking in van het publiek, van de patroons, van den wetgever en bovenal van de bakkersgezellen zelven, die door de macht hunner vereeniging alle tegenstand kunnen en moeten overwinnen.’
De Bakkersbode geeft een propagandanummer uit met uitspraken van doktoren en gegevens over de kwade gevolgen van de lange nachtarbeidsduur. De meeting op 17 januari wordt een groot succes, er zijn 2000 mensen. De sprekers zijn er van alle richtingen en beroepsgroepen. De medicus H.K. de Vries betoogt dat de nachtarbeid medisch gezien zeer onjuist is en voegt er aan toe: ‘Wacht op geen wet! Misschien duurt het nog wel 25 jaar eer verbetering komt.' De patroon Oosterhuis roept op tot aaneensluiting van allen. De bakkersgezellen Mol en Nederhoed betogen dat nachtarbeid afgeschaft kan worden als de patroons beperkt zouden worden in hun winstbejag. Ook Te Boekhorst spreekt. Hij heeft het vooral over de rol van de vakbeweging in de strijd tegen de nachtarbeid.
Het debat op die dag gaat voornamelijk over de vraag of afschaffing van nachtarbeid wel mogelijk is vanwege technische moeilijkheden. Als slot wordt de bovenstaande motie aangenomen met algemene stemmen. De vakbondsleden hebben van dit congres waarschijnlijk de indruk over gehouden dat sprekers uit alle lagen van de bevolking tegen de nachtarbeid zijn. In oktober van het voorafgaande jaar 1895 schreef de redactie van De Bakkersbode vanwege het eenjarig bestaan van het blad een prijsvraag uit over de vraag op welke wijze de arbeid, zowel in groot- als kleinbedrijf, georganiseerd diende te worden na afschaffing van de nachtarbeid. Een van de 22 inzenders is Johan Te Boekhorst. Hij krijgt de eerste prijs. Wat was zo bijzonder aan zijn inzending?
Het jaar van de prijsvraag, het wetsvoorstel en de verloren staking De winnaar Te Boekhorst krijgt een zilveren inktstelletje met inscriptie en wat belangrijker is: zijn tekst verschijnt in een brochure samen met het voorstel van tweedeprijswinnaar S. Hooy. De jury bestond uit twee arbeiders, twee patroons en een leraar van de HBS te Zaandam. Te Boekhorst legt omstandig uit dat het heel eenvoudig is om in de vroege ochtend te beginnen met het werk en op tijd in de morgen met warme broodjes voor de dag te komen. Vooral het grootbedrijf en de coöperaties zijn daar eenvoudig toe in staat. De ervaringen van verschillende coöperaties in Den Haag en Amsterdam wijzen volgens hem uit dat het uitbannen van nachtwerk mogelijk is. Het is een prachtige brochure geworden. Hij wortelt in de traditie van de 'oude beweging', maar kijkt ook naar de toekomst. Dit staat in de traditie van de beweging van de SDB vanwege het geloof dat men wel overtuigd raakt als de kennis van zaken bij de belanghebbenden toeneemt. Maar met sommige onderdelen van zijn betoog kijkt Te Boekhorst naar de toekomst door het overleg met patroons aan te bevelen en tegelijkertijd strategieën en tactieken te bespreken. Door deze strategiekwesties openlijk in een brochure te bespreken geeft Te Boekhorst te kennen dat hij toch weer in de oude traditie van 'door kennis raak je overtuigd' vastzit. De gevolgen zullen verschrikkelijk zijn.
Te Boekhorst verwacht weerstand van de bazen. Hoe dat aan te pakken? Interessant is in dit verband de volgende passage, waarin Te Boekhorst uitlegt hoe de vakbond het aan moet pakken: 'Men houdt bijvoorbeeld jaarlijks met Kerstmis het congres, waarop de afgevaardigden uit alle deelen des lands zooveel mogelijk zijn vertegenwoordigd, hoofdzakelijk de afschaffing van nachtarbeid tot grondslag. Men overtuigt zich als dan van de vorderingen die gemaakt zijn van de stand der organisatie en alles wat noodig is, om ons op dit terrein te oriënteren. Denkt men bijvoorbeeld dat in 1898 een poging in een der groote steden kan worden gewaagd, worden de fabrikanten en patroons uit naam der Nederlandsche Bakkersgezellenbond vertegenwoordigd door 't congres, de eischen voorgelegd. Aan die eischen zal men verzoeken, de 1-sten Mei te voldoen. Men zal dan niet kunnen zeggen, dat wij onverwacht zijn gekomen: maar men geeft hun minstens drie volle maanden, Februari, Maart en April, de tijd om de noodige toebereidselen daartoe te maken. Duizenden werklieden houden die dag het oog op hen gericht. De meeste aanbestedingen worden in het begin van het jaar uitgeschreven en men zal bij de inschrijving met de levering van tijd kunnen rekening houden.
Tegelijkertijd met de publicatie van de brochure is in maart 1897 een wetsontwerp opgesteld door het liberale kamerlid Pijttersen en ingediend. Het is een initiatiefwetsvoorstel tot regeling en beteugeling van den overmatigen arbeid in bakkerijen. Het voorstel en de toelichting worden integraal in De Bakkersbode opgenomen. Maar er is veel kritiek op dit voorstel. Immers de bakkerswet is niet volledig. Dat is ook logisch want de indiener heeft geen contact met de bond gehad. Er wordt besloten geen adhesie betuiging te sturen maar dit over te laten aan de afdelingen. De afdeling Den Haag wenst inderdaad geen adhesie te betuigen, doch voort te gaan op de door haar tot heden bewandelde weg van eigen actie. Redacteur Havers wijdt in De Bakkersbode een uitgebreid redactioneel commentaar aan dit ontwerp. Hij schrijft dat het wetje op een verkeerd moment gekomen is. Juist op het ogenblik dat de mensen zelf er actie voor voerden en de beweging er een beetje in kwam. Deze wet had ondersteund kunnen worden.
De beweging van het ongeduld van de Haagse bakkersgezellen Door openbare meetings en besloten bijeenkomsten proberen in het algemeen de vakbondsleden andere bakkersgezellen te overtuigen en aldus een meerderheid te verkrijgen. Daarmee is het dan eenvoudig om de nachtarbeid te laten verdwijnen. Om dat te bereiken proberen de gezellen ook wel de burgerij te bewerken om hulp te verkrijgen in de strijd tegen het 'monster nachtarbeid'.
In het begin van 1897 worden patroons uitgenodigd om te bespreken wat de beste manier is om geen nachtarbeid meer te verrichten. Er komen maar twee patroons opdagen. Deze zeiden dat zij er ook niets aan konden doen. De klanten wilden immers vers brood hebben.
- Suze Groshans op latere leeftijd.
De vakbondsleden en de leiders van de beweging, J.H. Adam en W. Havers, beiden voormalige SDB-ers, schakelen dan een damescomité in om handtekeningen op te halen. De secretaris van dit comité is Suze Groshans, die voor de Nationale Tentoonstelling van Vrouwenarbeid al veel werk verricht heeft en nog zal verrichten. Zij is ook actief voor de Bond tegen vivisectie en de Nederlandsche Kinderbond. In de zomer van 1897 blijkt een grote hoeveelheid handtekeningen verzameld te zijn. Het succes is dermate groot dat ook in Leeuwarden, Groningen, Amsterdam en Assen in samenwerking met damescomité's handtekeningen opgehaald worden. De resultaten zijn positief voor de arbeiders.
Het succes was reden om de patroons uit te nodigen voor een tweede bijeenkomst op 3 oktober 1897. Daar kwam geen enkele baas opdagen. De aanwezigen vonden dat ze wel genoeg geduld hadden gehad met de patroons. Zij besloten dan maar zelf ‘zonder enige verbitterde stemming met blanco stembriefjes op een waardige wijze niet meer 's nachts te gaan werken’, zoals Suze Groshans kort daarna in haar brochure schreef. Geheel in de geest van Te Boekhorsts brochure geven zij de patroons en directeuren drie maanden de tijd organisatorische maatregelen te nemen. Het niet meer ’s nacht werken gaat in op 17 januari 1898, zodat de bazen tijdig maatregelen kunnen nemen om het werk anders te regelen en nieuwe machinerieën aan te schaffen. De redacteur (Wim Havers) van het vakbondsblad, in het nummer van 17 oktober, jubelt: ‘De heeren patroons hebben als den modernen Claudius Civilis de brug achter zich afgebroken en de gezellen gedwongen evenals Prins Maurits bij Nieuwpoort, de schepen weg te zenden, die ons zouden kunnen terug voeren.’ De Vaderlandse Geschiedenis staat achter ons, moet Havers gedacht hebben. Immers: Claudius Civilis is door de Romeinen in de pan gehakt en Maurits won in 1600 de slag bij Nieuwpoort.
De patroons vergaderen wel als zij het bericht van dit dreigement hebben ontvangen. Nu kunnen ze wel, schampert de redacteur van De Bakkersbode. De vakbondsleden ontvangen in oktober veel steunbetuigingen uit het gehele land. De afdeling Den Haag roept op de rijen te sluiten in de komende strijd en manmoedig sterk te staan.
De bazen beraadslagen op welke wijze zij de gezellen het beste kunnen dwarsbomen. Op zaterdag 30 oktober nodigt de directeur van de Haagse Brood- en Meelfabriek, de heer Eussen, het gehele personeel uit voor een bijeenkomst. Ondertussen had hij onderkruipers uit de provincie geworven met behulp van een kolonel in ruste. Op de personeelsbijeenkomst, 6 november, ontslaat hij zijn voltallig personeel, te weten tachtig mensen. De van te voren geronselde onderkruipers nemen hun plaats in. Deze mensen zijn natuurlijk niet de beste werknemers. Maar door verdeel- en heerstactiek weet Eussen toch weer een aantal van de vroegere personeelsleden aan het werk te krijgen met de kanttekening dat zij hun lidmaatschap van de bond opzeggen en dat ze niet meer zullen staken voor de afschaffing van nachtarbeid. In het jaarverslag schrijft de afdelingssecretaris: ‘Aan de ontslagen gezellen werd door hem (=directeur Eussen, mb) voorgesteld: terugnaame maar met opzegging van het lidmaatschap der Bond. Meer dan de helft der gezellen voldeeden aan de door Eusen voorgestelde aanbieding, slechts enkelen onder protest, het gevolg daarvan was; dat een algemeene moedeloosheid zich van velen meester maakte. Verschillende protestmeetings worden gehouden, door de afdeeling werd in combinatie met andere zustervereenigingen alles in ’t werk gesteld om het dreigende gevaar, nl. vernietiging onzer organisatie te voorkomen. (…) een getalsterkte van circa 260 leden daardoor daalde tot 156. Maar zijn wij geslagen, wij zijn niet verslagen. Met nieuwe moed zijn wij het jaar 1898 ingetreden’. Aldus de schrijver van het jaarverslag.
- Notulenboekjes van de Haagse afdeling van de Bakkersgezellenbond
Tegelijkertijd, in de laatste twee weken van november, treedt er een conflict op bij de firma Lensvelt-Nicola, doordat een arbeider ontslagen wordt omdat hij met zijn klanten over de beweging tegen nachtarbeid had gepraat. Hij had iets gezegd in de trant van ‘na 17 januari wordt het brood wat later bezorgd, omdat we dan niet ’s nachts werken’. De andere gezellen nemen het ontslag niet en gaan in staking. Direct wordt iedereen ontslagen. De volgende dag is de fabriek al weer werkend. De onderkruipers stonden als het ware om de hoek te wachten om het werk over te nemen. Duidelijk een uitgelokte staking, waar de gezellen vanwege hun enthousiasme ingetrapt zijn.
Drie weken later is de strijd volledig verloren. Op 30 november draaien beide fabrieken weer als vanouds. De Brood- en Meelfabriek werkt deels met onderkruipers en de rest van het oude, opnieuw aangenomen personeel. Lensvelt-Nicola werkt met nieuw personeel en slechts vijf oudgedienden. Eind november is de beweging voorgoed mislukt. Er wordt nog gedacht om een algehele staking en boycot in Den Haag uit te roepen, maar men dorst dit kennelijk niet aan. In het Haags Vakcomité, de bundeling van Haagse vakverenigingen, is zo’n boycot wel besproken, maar de aanwezigen kwamen op 19 december tot de conclusie dat zo’n algehele staking niet verantwoord was. Vijftien arbeiders van Lensvelt-Nicola en een groot aantal stakers van de Brood- en Meelfabriek komen niet meer aan de slag. Zij richten dan de coöperatie De Toekomst op met behulp van de vooruitstrevende liberaal A. Kerdijk, die een bedrag van fl. 35.000,= ter beschikking stelde voor het stichten van een naamloze vennootschap. De algemene leiding krijgt de stakingsleider J.H. Adam, tot op dat moment werkzaam bij de socialistische coöperatie De Volharding. Adam bedankt voor alle functies in de vakbeweging. Bedoeling was tijdelijk, maar het is definitief. In 1929 wordt het bedrijf De Toekomst zijn eigendom.
Over tactiek en strategie In de klassenstrijd zijn gentlemen’s agreements niet mogelijk, zo blijkt wel uit deze geschiedenis. Ook het samenwerken met de burgerij in de personen van Kerdijk en Groshans heeft niet tot het gewenste resultaat geleid. De vraag is natuurlijk waarom de gezellen deze actie met een zekere dosis naïviteit en overschatting van eigen kracht doorgezet hebben. Dat de arbeiders dachten sterk te staan heeft te maken met het feit dat de organisatiegraad in Den Haag als geheel maar zeker bij de broodfabrieken extreem hoog lag. Ook de samenwerking (tot stand gekomen via Havers) met de burgerij, met liberalen als Kerdijk en feministen als Groshans zal hen gesterkt hebben. En daarnaast bleek ook nog eens dat de Haagse burgers via de ingevulde vragenlijst van het damescomité zeer positief stonden tegenover de actie.
De neiging om samen te werken met de patroon, zo typerend voor het kleinbedrijf, bestaat nog steeds. Met kleine baasjes samenwerken is bijna vanzelfsprekend. In Den Haag echter is het grootbedrijf van het gehele land het verst ontwikkeld. Dat betekent dat het samenwerkingsidee en de tegenstelling arbeider - ondernemer beide aanwezig zijn. De gezellen kunnen zich aan de idee fixe van de samenwerking nog niet onttrekken, hoewel de actie op zich zelf de tegenstelling kapitaal-arbeid in zich bergt. Het wordt hen wel op hardhandige wijze duidelijk gemaakt. Ze hebben deze actie niet verwacht. De patroons zijn drie maanden van te voren gewaarschuwd en dan mag de strijd pas in januari losbarsten. Zo is de gedachte, lijkt het. Dit blijkt ook uit de morele verontwaardiging van Suze Groshans over het op staande voet ontslaan der gezellen zonder voorafgaande waarschuwing, zoals de bakkersgezellen wel hadden gedaan. Ze schrijft een brochure om de Hagenaars duidelijk het schandelijke van deze handelwijze te laten zien.
De leider en ideoloog van de moderne vakbeweging Henri Polak wijdt een lang artikel aan deze tactiek: ‘Hoe kan men, in een land als het onze, waar de vakorganisatie alleen in sommige groote steden en dan nog maar in eenige weinige bedrijven, iets betekent, zoo Godvergeten dom zijn, om de patroons twee maanden vooraf te waarschuwen, dat men, als die en deze eischen niet ingewilligd worden, het werk zal neerleggen?’ Gerrit van Erkel, secretaris van het NAS, ziet het anders: ‘In den brede ging spreker de te ‘s Hage afgespeelde geschiedenis na en kwam tot de conclusie dat men had getracht zich vast te klampen aan de heeren en daardoor vergat dat de vrijmaking der arbeid alleen van den arbeiders zelf kan en moet komen.’
In het kleinbedrijf werken patroon en gezel samen, hebben ook dezelfde belangen. Bij de opkomst van het grootbedrijf wordt die samenwerking doorbroken. De gezellen, of beter de arbeiders, gaan zich anders opstellen. Dit zal echter in de actie ervaren moeten worden. Zoals vaak, gebeurt dat nogal op hardhandige wijze. Op 3 oktober was men in jubelstemming. Een maand later is alles verloren, en zijn de gezellen de wanhoop nabij. Met alle macht wordt getracht de gelederen bijeen te houden. Dit gelukt aardig, de organisatie krijgt wel een klap maar lijdt niet veel verlies. Havers reageert als redacteur natuurlijk op de woorden van Polak. Volgens hem kan men de ideeën van Polak over organisatie niet projecteren van de ANDB op de Bakkersgezellenbond. Als nasleep van deze gebeurtenissen scheidt de bond zich af van het NAS vanwege conflicten over de uitkering aan de stakers en uitgestotenen. De steun van het NAS was aangevraagd om hen met geld in het levensonderhoud te voorzien. Het NAS had daarvoor een reglement opgesteld. Over die steun ontstaan veel conflicten.
Het begin van 1898 is rustig. De kater na de gebeurtenissen in Den Haag is algemeen. In 1898 wordt geen enkele keer gestaakt, noch een belangrijke actie gehouden. Wel richten de gezellen een plaatselijke Comité voor de afschaffing van de nachtarbeid op. Te Boekhorst is een van de eersten, die een les uit de verloren actie trekken. Tijdens een vergadering op 13 maart 1898 zegt hij dat bondsleden samen moeten gaan met de kleine baasjes tegen het grootpatronaat. De andere aanwezigen vinden echter van niet, omdat ‘men gevoelde dat niet de grootfabrikant de vijand was, doch dat de groote klove bestond putschen gezellen enerzijds en de patroons (het patronaat) anderzijds, onder welke laatstgenoemde categorie, zoowel waren begrepen kleine als groote patroons.’
In een ingezonden artikel komt Te Boekhorst er later nog op terug. Daarin stelt hij dat de actie tegen de nachtarbeid geen klassenstrijd is. Een ieder die daar tegen is kan meedoen. Havers merkt daarbij op dat hij ‘van een dergelijke samenwerking ten eenemale genezen is.’ Een andere bondslid, Van Uggelen, eveneens SDB-lid geweest, roept op tot versterking van de organisatie, zodat de eis van afschaffing van nachtarbeid verwezenlijkt kan worden.
Terug in de residentie Te Boekhorst is in 1898 een beetje de weg kwijt, lijkt het. Oprichter en voorzitter van de bond geweest, winnaar van een prijsvraag en richtinggever aan acties en beleid van de vakbond, veel gevraagd spreker. Maar door de verloren actie en stakingen in het laatste kwart van 1897 is hij bezig aan een heroriëntatie. Zijn advies is dat de vakbondsleden met de kleine baasjes kunnen samenwerken. Niemand neemt dat serieus. Maar een paar maanden gaat hij een stapje verder. Als gewezen SDB-lid heeft hij het verval van de SDB/Socialistenbond mee moeten maken. Uit het ontbindingsproces van de Socialistenbond en het vertrek van Domela Nieuwenhuis daaruit, worden vooral in Amsterdam Vrije Socialistische Vereenigingen opgericht. Te Boekhorst doet daar aan mee en is een van de opstellers van de Beginselverklaring. Deze verklaring is radicaal vooral ten opzichte van de politieke beweging, namelijk geen organisatie en ook radicaal tegenover de vakbeweging: alleen strijd voor afschaffing van het loonstelsel. Om deze stellingname wordt hij aangevallen door Socialistenbonder J. Harttorff, die de zaken een beetje scheef voorstelt door te zeggen dat Te Boekhorst zei: ‘Wij moeten den strijd tegen de vakvereenigingen voeren.’ Maar uit het antwoord van Te Boekhorst blijkt wel dat de bestaande verenigingen niet aan zijn criterium van radicaliteit voldoen. En hij voelt zichzelf een revolutionair.
In juni 1898 is Te Boekhorst weer terug in Den Haag. Hij is naar Den Haag verhuisd vanwege een baantje als conciërge van het Werkliedengebouw, Bierkade 3. Hij wordt verwelkomd met de woorden van bestuurslid Rang: ‘het is een aanwinst voor de afdeeling dat Ten Boekhorst in Den Haag is komen wonen.’ En hij stelt hem meteen maar kandidaat voor het redacteurschap op het komende congres op 26 juni in gebouw Concordia te Den Haag. Op dat congres wordt een voorstel om de actie tegen nachtarbeid langs wettelijke weg te vervolgen met vier tegen drie en twee onthoudingen aangenomen. Daarom trekt Te Boekhorst zijn kandidatuur in. Toen echter een ‘non-valeur’ zich kandidaat stelde, trok Te Boekhorst zijn terugtreden in. Maar het congres vond zoveel gedraai niet door beugel kunnen: hij werd verslagen. De reden achter deze onhandige manoeuvre was een flinke ruzie tussen hem en Havers, de oude redacteur. Op de afdelingsvergadering kwam het kongres en de ruzie uitvoerig ter sprake. Na afloop schudt men de handen. Twee vergaderingen later is Te Boekhorst voorzitter van de Bakkersgezellenbond. Dan begint zijn glanzende carrière binnen de bond. Tot 1910 zal hij veel werk verrichten als bondsvoorzitter, als redacteur en later als propagandist. Propagandist wordt hij in 1907, maar redacteur wordt hij nog geen jaar na het congres van 1898. De non-valeur uit Rotterdam maakte er inderdaad een potje van, het hoofdbestuur, op dat moment met de liberale Feitse Mol als voorzitter, greep in en benoemde Te Boekhorst tot redacteur.
Al deze werkzaamheden doet Te Boekhorst goed. Als voorzitter en redacteur en later als propagandist verzet hij veel werk. De bond groeit, eerst langzaam maar later steeds sneller. Toch zijn er wat problemen in de samenwerking. De kwestie met Havers en Rang over het redacteurschap is al genoemd. De kleindochter van Te Boekhorst, die hem niet als vakbondsbestuurder had meegemaakt, noemde hem een heerser in huis en op zijn werk. Ook bleek hij veel geld nodig te hebben. Beide zaken speelden hem parten in de Haagse afdeling. Verscheidene malen was er sprake van verdenkingen en beschuldigingen, zoals in een apart uitgeschreven bestuursvergadering van 8 juli 1900, waarin voorzitter Rang Te Boekhorst beschuldigt van malversaties, fraude en geldklopperijen van heren als de rode professor Pekelharing van de Hogeschool te Delft. Rang ‘beweert dat Ten Boekhorst feiten heeft gepleegd welke volgens zijn oordeel voldoende waren om Ten Boekhorst voor goed de arbeidersorganisatie te doen verlaten.’ Een commissie wordt benoemd. De uitslag is van dien aard dat Rang de vakorganisatie verlaat onder het uitroepen dat ‘de commissie onbetrouwbaar’ is. Deze storm heeft Te Boekhorst overleefd. Maar ook zijn kleindochter vertelde dat hij altijd veel geld nodig had en dat zij háár loon op de hoek voor het woonhuis moest afstaan. In augustus 1900 blijkt dat Te Boekhorst 15 weken achter loopt met zijn contributie. Na vier weken mag hij al geroyeerd worden volgens de statuten, maar de vergadering geeft Te Boekhorst nog een kans.
Vertrek uit de Residentie In het begin van 1901 vertrekt Te Boekhorst naar Amsterdam. Hij is benoemd tot eerste gezel bij de coöperatie De Dageraad. Tezelfdertijd krijgt de afdeling Den Haag het verzoek van het hoofdbestuur Johans brochure over leven en werk van bakkersgezellen te verspreiden. Na een ampele diskussie doet de afdeling dat ook. Tweehonderd exemplaren van de brochure van Te Boekhorst worden besteld met de bedoeling ze verspreiden.
Nog vanuit Den Haag schreef Te Boekhorst aan Henri Polak dat hij graag wilde meewerken aan de realisering van diens voorstellen in de brochure Federatie van Vakvereenigingen, een radikale breuk met de vakbondspraktijk tot dan. Polaks voostellen gaven in ieder geval veel macht aan de bestuurders van een vakbond. In 1905 zal Polak in een andere brochure De Vakvereeniging heel helder uiteen zetten wat de rol is van de vakbondsbestuurder. Hij vergelijkt in zijn beschrijving de vakvereniging met een menselijk lichaam. Beide worden ‘bestuurd vanuit een centraal punt vanwaar alles wordt beheerscht en overzien, vanwaar alle actie uitgaat, waarin alle communicatiedraden uitlopen, en dat dus het uitgangspunt van het leven zelf is.’ De bestuurder als hersenen dus. Het zou Te Boekhorst op het lijf geschreven kunnen zijn. Eenmaal in Amsterdam sluit hij zich aan bij de SDAP. Hoewel sociaal-democraat blijft hij in eerste instantie nog voor het revolutionaire NAS ijveren, maar hij wil het NAS wel veranderen. De afdeling Amsterdam is als enige afdeling van de Bakkersgezellenbond van de grote steden aangesloten bij het NAS. Pas na oprichting van het NVV zal hij gaan ijveren voor de moderne richting in de vakbeweging.
In Den Haag is hij bijna niet meer geweest. Soms bij een bezoek aan een minister, maar zijn leven is een andere richting gegaan. In 1910 verlaat hij het vakbondswezen vanwege het verduisteren van advertentiegeld. Hij richt zijn leven opnieuw in, wordt handelaar in mineraalwater en bier. Hij blijft veel verhuizen: via Amsterdam, Zaandam, Amsterdam, Bussum en weer Zaandam komt hij in Zaandijk terecht, waar hij in 1944 komt te overlijden. Zijn Haagse jaren zijn cruciaal geweest in zijn omslag van revolutionair naar sociaal-democraat, van socialistische vakverenigingsman naar modern georganiseerd. Maar dat gold ook voor de bakkersvakbeweging als geheel. Te Boekhorst heeft in zijn Haagse jaren een beslissende wending gegeven aan de totstandkoming van de moderne vakorganisatie van bakkersgezellen.
Oorspronkelijk: juni 2001. Bijgewerkt op 26 februari 2008, met dank aan Rachel Halverstad.
Bronnen Beginselverklaring Vrije Socialistische Vereeniging te Amsterdam. [Amsterdam] [1898] Boekhorst, J.P.A., ten en S. Hooy, Afschaffing van nachtarbeid. Practisch beoordeeld en toegelicht. Den Haag 1897. Buschman, M., Eén doel, één wil. Of hoe de bakkersgezellen in de negentiende eeuw in verzet kwamen en een vakvereniging oprichtten ter vestiging van het socialisme en hoe dat uitliep op centralisatie van de bond. Amsterdam 1978. Buschman, M, ‘J.P.A te Boekhorst’, in: Biografisch woordenboek van het socialisme en de arbeidersbeweging in Nederland deel 1, Amsterdam 1981 pp 16-20. Buschman, M, ‘J.P.A te Boekhorst revisited’, in: Bulletin Nederlandsche Arbeidersbeweging nummer 40 december 1985, pp 91-92. Im memoriam Suze Groshans. 1 november 1944. Speciaal nummer van Correspondentieblad Nederlandschen Kinderbond, jrg. 42, nr. 1 (october 1945). Grever, M. en B. Waaldijk, Feministische Openbaarheid. De Nationale Tentoonstelling van vrouwenarbeid in 1898. Amsterdam 1998. Groshans, S., Nachtarbeid der bakkers. Een woord aan alle ingezetenen van 's Gravenhage. Scheveningen 1897. Haan, F. de en A. Mevis, 'Marie Jungius', in: Biografisch woordenboek van het socialisme en de arbeidersbeweging in Nederland deel 6, Amsterdam 1998, pp. 107-110. Notulenboekjes van de afd. Den Haag van de Bakkersgezellenbond, I, II, III. augustus 1894 tot juli 1902.
|
|