Ruud Beeldsnijder

Nederlanders en Belgen over de Russische Revolutie

Welke visie zij hadden Nederlanders en Belgen op een aantal dringende problemen in Rusland uit de eerste jaren van de Bolsjewistische Revolutie. 

In dit artikel zal worden nagegaan hoe Nederlanders en Belgen, die de Sovjet-Unie in de eerste revolutie-jaren bezochten, hebben gereageerd op de omstandigheden die zij daar vonden. Zij getuigden enthousiast over het nieuwe élan dat in de Sovjetstaat vaak zichtbaar was, maar waren niet blind voor de negatieve kanten, zoals de slechte werkverdeling, het gebrek aan efficiëntie, de sabotage, soms openlijk maar ook als gevolg van onverschilligheid en onkunde. Verder de ruwheid en de dwang tegen eigen arbeiders en vooral tegenover de boeren, het schandaal en het débacle van Kroonstad, de bureaucratie, de irreële toekomstverwachtigen, de soms slechte perceptie van buitenlanders en de holle leuzen.

In de eerste plaats dient te worden nagegaan hoe de schrijvers dachten over de vraag of het noodzakelijk was dat de bolsjewiki in oktober 1917 de macht grepen. Dat is een pregnante vraag, die echter niet bij alle schrijvers op de voorgrond staat. Zoiets is begrijpelijk, want de coup werd door velen beschouwd als een fait accompli. Wel meenden velen, waaronder ook voorstanders van de coup, dat de bolsjewiki het nooit lang vol zouden kunnen houden.

Uitgeput land
Henriëtte Roland Holst, die Rusland in 1919 bezocht, concludeerde dat het land in 1917, toen de revolutie uitbrak, economisch totaal was uitgeput. De omstandigheden waren katastrofaal: er was geen voedsel, geen kleding, geen brandstof voor verlichting, verwarming en industrie. Er waren geen grondstoffen en machines, geen middelen van verkeer en vervoer. Er was geen werk en geen geld of krediet. Het oude was vernietigd, maar de tijd om in plaats daarvan iets nieuws op te bouwen, was er niet. Roland Holst haalde aan dat Trotski had gesproken over de objectieve en subjectieve moeilijkheden waarmee de Sovjet-Unie bij de reconstructie te maken had. De objectieve waren dat miljoenen arbeiders, door drie jaar oorlog aan de volkshuishouding ontrukt waren, psychisch ontworteld en gedeclasseerd. De enorme militaire industrie, steunend op een te weinig voorbereid economisch fundament, had het land uitgeput. Onder de subjectieve moeilijkheden golden het ontbreken van de noodzakelijke organisatie, discipline en scholing bij de arbeiders. En dit was te verklaren uit het gehele politieke en economische verleden.

In een brief sprak de civiel-ingenieur Anton Struik, een toegewijd communist die in de jaren van 1922  tot 1926 in de Koezbas in Siberië verbleef waar een internationale nederzetting was gevestigd om de rijke kolenlagen te exploiteren, dat hij het partij-apparaat bewonderde 'dat inderdaad in staat blijkt de gehele toestand van het onmetelijke rijk met een betrekkelijk kleine groep van over het algemeen weinig geschoolde mensen te beheersen'.

Geen efficiëntie
Maar de Nederlander Luger, lid van het Nansen comité dat te hulp schoot bij de hongersnood in het Wolgagebied in 1922, had veel oog voor de bureaucratische inefficiëntie. Hij schreef dat in een zeker dorpje overal landbouwmachines in de open lucht stonden, overdekt met sneeuw. Natuurlijk gingen die roesten. Het was een zonderling systeem van overwintering. In dit dorp scheen het een misdaad te zijn in de winter een landbouwmachine behoorlijk op te bergen. Nitschewo. De Russische boer is een charmant kind, schreef hij, maar wanneer men er ernstig over denkt tractoren in Rusland in te voeren, omdat de voor de landbouw onontbeerlijke paarden gestorven zijn, mogen er wel bedieningsmanschappen meegezonden worden, anders is het onbegonnen werk.

Blije Russische gezichten: weer aan het werk.

Hoe deze inefficiëntie zijn invloed had in het verkeer, beschreef de Nederlandse predikantsvrouw Elsa Stenzel. Bij de plotseling toegestane remigratie moest het gezin dagen en soms weken op vervoer wachten. 'Bij het naderen van Moskou werden de reizigers ver buiten de stad op een zijspoor gerangeerd waar zij nog twee dagen moesten staan. Vóór ons een treurige aanblik; een locomotievenkerkhof. In lange rijen stonden ze daar op de met gras overgroeide rails, rood verroest, levenloos, waardeloos. Nu begrepen wij waarom er zo weinig treinen liepen; de bolsjewiki maakten de reserves op. Iets nieuws werd niet gemaakt en het oude niet gerepareerd; het was zoals overal - een roofeconomie'. Wanneer het vervoer eindelijk kwam, beschreef zij de toestand aldus: 'Als een wilde horde stortten zich 100 of meer "Meschetsniki" (hamsteraars) op onzen trein onder het oorverdoovend gehuil van: "Gooit hen eruit! Slaat hen dood! Wij moeten hier liggen wachten en onze voorraden opeten en voor die buitenlanders zijn er locomotieven en wagens; zij mogen reizen - slaat hen dood!" - Van het station kwam geen hulp; den machinist hadden zij van de locomotief gehaald, of zij lieten hem niet wegrijden. Als apen klommen zij op de daken der wagons, die doorbogen en dreigden in te storten; zij klauterden op de koppelingen en de buffers, gingen aan de schuifdeuren hangen en trachtten deze open te trekken ...'.

Elsa Stenzel gaf nog meer staaltjes van onbegrijpelijk gedrag. Zij verhaalde dat de Rode Garde geen kazernes gebruikte, maar alleen privé-woningen. In een minumum van tijd raakten die in een onbeschrijflijke toestand. De houtvoorraden werden in een oogwenk opgebruikt.
'Veel te lui om hout aan te voeren, te zagen, te hakken, plaatsten zij in de kamers kleine ijzeren kachteltjes en leidden de kachelpijpen heel primitief door venster of muur naar buiten. Natuurlijk ontstond er brand en omdat alle paarden van de brandweer gemobiliseerd waren en de brandweerlieden, meest kozakken, gevlucht, was er niemand om te blussen. Het huis brandde gewoon af. Zelf deden zij niets en organiseerden ook niets. Dikwijls duurde een brand dagenlang. Was in een huis het hout op, dan stookten zij de kacheltjes roodgloeiend met stoelen, tafels en deuren. Zelfs de vloeren werden opgebroken, de planken kapot geslagen en opgestookt. Tenslotte namen zij het houtwerk van de vensters om het vuur te stoken. Wanneer dat op was trokken zij eruit naar een andere woning. In het achtergelaten huis sprongen door de vorst alle waterleidingen en de buizen van de centrale verwarming. Het water stroomde in alle kelders, over trappen en door kamers. Alles kwam onder het ijs en werd doornat, en het huis was onbruikbaar geworden. Tenslotte bleef een puinhoop achter'.

Onwil en sabotage
De Nederlander S.J. Rutgers, die als hoofd-inspecteur der waterwegen betrokken was bij de opbouw van het industriële potentieel in de Sovjet-Unie, schreef al in 1917 dat de houding van de intellectuelen in het algemeen teleurstellend bleek. Zij gingen aanvankelijk op grote schaal over tot dienstweigering en openlijke sabotage. Later tot 'stille' sabotage. Uit eigen ervaring stelde Rutgers vast dat de bedrijfsresultaten van de ingenieurs, waaronder er vele bekwame en wetenschappelijk hoogstaande waren, vaak onbevredigend bleken. Deze ingenieurs kregen als specialisten extra salarissen van de Opperste Economi¬che Raad, zelfs hoger dan die van de volkscommissarissen. Toch presteerden zij weinig nuttige arbeid. Onder hen heerste een stemming van lusteloosheid, die vaak in tegenstelling was 'met het opbruisende leven en de oneindigheid van vraagstukken onder de arbeiders'. Soms kon men spreken van 'onvrijwillige sabotage' in fabrieken en bedrijven. Er was dan gewoonweg niets te doen. Men meldde zich 's morgens en verdween dan weer om eigen belangen na te jagen.  Wanneer er wel iets te doen was, werd betaald met hongerlonen, men klaagde dat men niet wist hoe mensen aan het werk te krijgen en niemand wilde de verantwoordelijkheid voor een beslissing dragen. En de oppositie, weliswaar zonder wapens, beheerste nog steeds het economische leven en organiseerde de grote wanorde. Met het genie, eigen aan een bureaucratie wanneer het er om gaat te saboteren, organiseerden de functionarissen die er in geslaagd waren een anti-bolsjewistische meerderheid in de Constituante te kiezen, een permanente en algemene staking, ondersteund door handelsinstellingen en banken.

Het canaille regeert
Uw pas zij revolutionnair!
De taaie vijand is niet ver!
Komaan, kameraad, pak vast je geweer!
We paffen het Heilige Rusland neer. 

Deze korte regels uit het gedicht De twaalf van Alexander Blok mag men wel als typerend beschouwen voor de stemming van grote groepen mensen uit de Russische massa's tijdens de Russische revolutie. Voor de uitgesproken anti-bolsjewistische Russische historicus Got'e vertegenwoordigden de bolsjewiki een mengeling van de slechtste trekken van de intelligentsia. Dat waren fanatisme en onverschilligheid ten aanzien van rechtsprincipes en een aanbidding van de instelling dat het doel de middelen heiligde. En vooral van de aanbidding van het canaille, de 'grote ongewassenen', de 'gorilla's', zoals Got'e ze noemde. Maar wat kon men verwachten, vroeg hij zich af, wanneer honderd miljoen geketende dolle honden vrij kwamen.

Communistische jeugd zingt: broeders naar de zon, naar de vrijheid.

Het onbegrip van de bolsjewiki voor de eisen van hun eigen arbeiders was zelfs zo groot dat de Belgische anarcho-syndicalist Lazarevitch, oud-lid van de vakbeweging van machinisten, moest vast stellen dat arbeiders bij verzet nog blij mochten zijn als men er zonder arrestatie van af kwam. De arbeiders wilden nu klasse-vakverenigingen, die onafhankelijk zouden zijn van elke partij en de belangen van de arbeiders zouden verdedigen tegen de trusts van de staat en privé-bazen. Er werden bij bedrijven, onder andere in Moskou, al loonsverlagingen doorgevoerd.

Een nieuwe campagne, zogenaamd voor verbetering van de produktie, eiste een grotere inzet, terwijl het loon gelijk bleef. Technici beloofden nieuwe machines, maar zeiden tegelijkertijd dat de arbeiders lui waren. Lazarevitch en zijn medewerkers waarschuwden de arbeiders voor het gevaar van het ontbreken van een echte klasse vakbeweging. Hij sprak over maatregelen tegen arbeiders die hadden geprotesteerd en over willekeurige arrestaties. Onder andere werden veel sociaal-democraten en sociaal-revolutionairen gearresteerd, zoals ook Lazarevitch zelf. Hij werd er van beschuldigd 'samen te werken met de internationale bourgeoisie' en werd tenslotte, tegen zijn zin, verbannen.

Het wanbegrip tegenover de boeren was, zo mogelijk, nog erger. Douillet, Belgisch ambassadeur en commissaris van het Nansen-comité dat voedselhulp bracht voor het hongerige Rusland, woonde destijds zelf op het land en was getuige van de gedwongen leveranties. De aangelegde voorraden boter en kaas bedierven vaak door slecht beheer, het geleverde vee kwam om op de eindeloze tochten. Eén van oorzaken van het harde optreden en de vele terechtstellingen achtte Roland Holst 'de zwijmelende machtroes, welke duizenden arbeiders en boeren aanvankelijk moet hebben bevangen... hun onmacht om matiging en menschelijkheid te betrachten, nu plotseling het leven der meesters die hen zoo lang hadden gekweld en zoo grievend vernederd, in hun handen gegeven werd'.

De bolsjewiki waren er van overtuigd dat om corruptie en oneerlijkheid uit te roeien, afschrikwekkende straffen onmisbaar waren. Het moeilijkst op te lossen vraagstuk was echter hoe overwonnen vijanden tot aanhangers van de nieuwe orde gemaakt konden worden zonder gebruik te maken van dwang, geweld, en terreur. Al in de eerste revolutiejaren meldden zich talrijke profiteurs. De Rode Garde, schreef Roland Holst, werd overstroomd met minderwaardige individuen: lompenproletariërs, sociaal-gedeclasseerden, bandeloze naturen. Deze werden de feitelijke dragers van het gezag in de eerste dagen der proletarische revolutie. Pas eind maart 1918 werd een begin gemaakt met het vormen van een geregeld leger, het Rode leger. Toch werden de militaire successen, in korte tijd bereikt, belangrijker dan de opbouw van het economische leven.

De Russische arbeiders bleken eerder bereid oorlog te voeren voor de socialistische republiek, dan haar grondslag te bevestigen door vreedzame, maar ingespannen arbeid. Over het ruwe optreden van de Rode Garde, die dadelijk na de october-revolutie begon met huiszoekingen, rapporteerde Elsa Stenzel: 'Daar bonkten ook reeds ruwe vuisten en kolfslagen op de huisdeur. "Doe open", riepen ruwe stemmen. Wij openden de deur. Een stroom van als landlopers uitziende gestalten drong binnen: "de trots en de schoonheid der revolutie", zoals zij zich noemden, de roode garde! Oude mannen en knapen in havelooze oude soldatenjassen of boeren¬bontjassen, de voeten, midden in den winter, bij dikke sneeuw en vorst, met lappen omwikkeld en in "lapti" (schoenen van boomschors) gestoken, roode banden om de borst en met hooge "papachi" (bontmutsen), patroonhouders kruiselings over de borst, achter den gordel met handgranaten en over den schouder een geweer met bajonet. "Hebt ge geweren....voor den dag ermee!" Mijn man bracht zijn browning'. Bij huiszoekingen confiskeerden de Rode gardistem wat hen beviel. 'In de meeste woningen bezetten zij de beste kamers; zij drongen het gezin in een achterkamer tezamen en alles in huis, wat hun beviel, namen zij in beslag. Dikwijls wierpen zij de bewoners het huis uit. "Eruit binnen de zooveel uren en niets mag meegenomen worden"', luidde het dan. Maar het kon ook nog erger. Gewonden die in het ziekenhuis waren achtergelaten werden naar de binnenplaats gesleept, in de lucht gegooid en opgevangen met bajonetten tot zij dood waren. Vele huiseigenaren of zakenlieden werden meteen in hun woningen of winkels neergeschoten, anderen naar de gevangenis gebracht. 's Nachts hoorde men de schoten door de stilte knallen'.

Kroonstad
De aanleidingen voor het conflict tussen de partijleiding en Kroonstad, dat in 1921 op zo'n tragische wijze eindigde, waren vele. De matrozen van Kroonstad waren het met de politieke koers, die de bolsjewiki volgden, in vele opzichten niet eens. Het kwam er in het kort op neer dat zij, zoals zij dat uitdrukten, een derde, een werkelijk proletarische revolutie, nastreefden.

Een van de aanleidingen voor de ontevredenheid lag in de algemene malaise, die de toestand van de werkende massa's in februari 1921 begon te beheersen. Hun omstandigheden werden, vooral in de steden, onhoudbaar. Doordat de noodzakelijkste levensmiddelen begonnen te ontbreken, er brood, noch verwarming was en het spoor nauwelijks functioneerde, begon het gehele bestaan te desintegreren. Vele fabrieken moesten sluiten. Maar de bolsjewistische leiders, zoals de klachten luidden, waren niet bereid iets te veranderen dat betrekking had op haar 'politieke lijn'. Zij wilde zelfs niet discussiëren met de ontevreden arbeiders. Zij wees bij voorbaat elke suggestie, elke samenwerking, elk initiatief, van de hand.

Het bloedige optreden tegen Kroonstad heeft een schokeffect te weeg gebracht, ook in de communistische beweging. Roland Holst schreef, dat zij in Rusland de waarheid over Kroonstad wilde te weten komen, over de opstand die 'bloedig werd neergeslagen met behulp van de Rode gardisten'. Daarom bracht zij een bezoek aan Alexandra Kollontai, voormalig minister in de Sovjet-regering. Met een benepen stem, bijna fluisterend, vroeg zij haar of het waar was, dat toen de opstand was neergeslagen, er geen gratie werd gegeven, maar allen tot de laatste man waren afgemaakt. Kollontai moest toegeven dat dit waar was. Ze had vaak het bloed op de slagvelden in de burgeroorlog gezien, maar niets had haar zo aangegrepen als het bloed van de matrozen. Zij hadden immers tot de eersten behoord die de reactie hadden aangevallen en de sovjetvaan omhoog gehezen. Zij hadden een beter lot verdiend.

Overigens werd in Rusland ook de communist Victor Serge geconfronteerd met de indringende vragen van Henriëtte Roland Holst, 'marxiste Hollandaise et grand poète. Elle voyait certainement très loin et très juste': de dictatuur ging in haar ogen onvermijdelijk gepaard met het ergste kwaad.

De bureaucratie, het APPARAAT en de holle leuzen
Wat de bureaucratie, de irreële toekomstverwachtingen en holle leuzen betreft, schreef Struik in 1924 over het wanbeheer dat de Koezbastrest, een lichaam geleid door partijleden, in de paar jaar van haar bestaan had gevoerd. Er waren grote schulden, en de arbeiders waren al maanden niet betaald. Desondanks werd voor de buitenwereld en voor de controle-organen van regering en partij in de boeken voorgegeven dat er grote winst was gemaakt. Op grond van deze fictieve winst en de bezittingen, konden dan weer nieuwe kredieten bij de bank worden opgenomen.

Struik schreef over de 'wetenschappelijk organisatie van de arbeid' de N.O.T. die als een soort wetenschappelijke bedrijsleiding diende te worden beschouwd, dat het in feite om import uit het buitenland ging, 'door mensen die het niet of half begrepen, verder gedragen in de massa's, verzopen in een zee van Russische vakverenigings- en partijgesalieerdense breedsprakigheid'. En op deze wijze herleefde de oude papieren rommel van de bureaucraten, concludeerde Struik. 'Kaartsystemen zonder zin', produktieprogramma's zonder betekenis voor werkelijke bedrijfsleiding, statistieken met allerlei verhoudingspercenten als prentjes zonder zin voor bedrijfscontrole, planning om de planning', schreef hij, schoten als paddestoelen uit de grond. 'En dat alles onder de leuze door de Partij uitgegeven en door duizenden gesalarieerden van het APPARAAT als abstracte leuze in de massa's gedragen'. En de toegewijde communist Struik moest concluderen dat er geen twijfel mogelijk was: 'die abstracte propaganda van lui, die evenveel benul van industrie hebben als ons grootje van de absolute differentiaalmeetkunde, is niet zonder invloed en is niet zonder resultaten. Het is de macht van het APPARAAT, dat zich laat voelen en dat iedereen, met of zonder verstand, met of zonder energie, eenzelfe wijs doet zingen en tot resultaten dwingt, gesteund natuurlijk door de economische wetten.'

Men moest zich voortdurend ergeren aan de eigengerechtigheid van partijbeambten, aan hun bekrompenheid, het gebrek aan enig bevattingsvermogen van vraagstukken van enige wijde strekking van de zijde der leden, de bekrompen vorm waarin het 'Leninisme' aan de man werd gebracht. En schreef hij, 'terwijl onze Hollandse partijbonzen met de woorden Leninisme en bolsjewisatie opstaan en naar bed gaan, begin ik door mijn Russische ervaring in die leuzen een gevaar te zien. De hemel beware ons voor de bolsjewisatie van de Westeuropese partijen, als dat betekent een geest er in te brengen, zoals die aan de ene kant heerst bij de bonzen van het apparaat - dom, eigengerechtigd, handig in vergaderingstrucjes - en aan de andere kant bij de massa's die alleen kunnen kijken naar hun directe persoonlijke belangen en geen politiek benul hebben'. De gehele zaak is volgens Struik eenvoudig te verklaren, omdat in Rusland de revolutie, zoals bekend, is uitgebroken, niet omdat het zo'n hoog ontwikkeld kapitalistisch land was, maar om redenen die uitstekend zijn weergegeven in de Russische Leninistische boekjes. De opbouw van de socialistische maatschappij moest dus onder ongunstige omstandigheden worden begonnen. Rusland gaf dan ook het voorbeeld van een proletarische revolutie in primitieve, kleinburgerlijke verhoudingen. De nadelen, die daaraan waren verbonden, moest men op de koop toenemen. Maar die moest men wel willen zien.  

Het is niet zoals het lijkt
De verwachtingen van de nieuwe maatschappij waren in de eerste revolutiejaren zeer hoog en soms behoorlijk geëxalteerd. De Russische schrijver Andrej Platonov schreef, dat hij meer van de wijsheid hield dan van de filosofie en meer van het weten dan van de wetenschap. We moeten van de kosmos zo houden, schreef Platonov, zoals hij zou kunnen zijn en niet zoals hij is. Het onmogelijke is de bruid van de mensen en tot het onmogelijke richten zich onze zielen.

Roland Holst beschouwde zich als een bolsjewiek. Haar zienswijze bleek gedurende de eerste jaren, nadat de bolsjewiki aan de macht waren gekomen zeer beperkt te worden door de gedachte dat... 'wie burgerlijk denkt en kontrarevolutionnair voelt, die zal in Rusland geen korrel waarheid oprapen, al doorkruist hij het grote rijk in alle richtingen, jaren lang. Zijn kontra-revolutionnaire gezindheid sluit hem hermetisch van de waarheid af'. Deze zienswijze maakte het haar in de eerste jaren onmogelijk de terreur te zien en te erkennen. Zij schreef namelijk: 'Op alle uren van den dag zelfs van den nacht, waren de voornaamste straten vol menschen, de meesten behoorlijk, sommigen zelfs keurig en met zekere elegantie gekleed. Dit feit op zichzelf weerlegt al de dwaze, telkens weer opduikende geruchten over de terreur, die te Moskou zou heerschen; ware dat het geval, dan zou het natuurlijk onmogelijk zijn, dat een talrijk publiek van mannen, vrouwen en kinderen zich geheel vrij beweegt. Politie ziet men er niet.'
En de enige ruwheid die Roland Holst had gezien was, dat een soldaat een jongen, die bleef dringen, wat ruw terugduwde. Het enige huilende kind, dat zij in die vier weken in Rusland had gezien, was een meisje dat haar makkertjes had verloren en erbarmelijk huilde. En veertig procent van de kinderen van Moskou leefden in mooie vacantiekolonies. Grote honger had Holst in Moskou niet gezien, schreef zij, ondanks dat ze wel steeds was meegenomen op inspectietochten. Kollontai zelf had haar wel verteld dat de schoolvoeding niet voldoende was.

Twijfels kreeg ze toen al, vóórdat ze, ná Kroonstad, steeds meer de werkelijke waarheid begon te zien. Want langzamerhand ontdekte ze wel ellende: 'veel mensen in lompen, met een versufte, gedeprimeerde uitdrukking en uitgedoofde ogen'. Toch zou er wel kleding zijn, want linnen en wollen stof werden uitgedeeld. Holst raakte al in twijfels verstrikt, in tegenstrijdigheden. Er was toch wel veel honger en 'wij aten het ongerantsoeneerde brood, de boter en de kaas en het vlees, we dronken de thee met suiker - alles dingen die de massa's van de Russische arbeiders en intellectuelen in jaren niet hebben gezien. Wij schaamden ons over een gastvrijheid die ... En toen ze zich bewust was geworden dat de meeste Russen op kapotte schoenen, boomschors of zelfs blote voeten moesten lopen gold die schaamte ook om haar schoenen: 'die schoenen hinderden mij en gaven mij een onbehaaglijk, schuldig gevoel'...

Bronnen
R. Beeldsnijder, Een greep uit de literatuur over de problematiek tijdens de beginperiode van de Russische revolutie (1917- 1921). Een historisch verslag. Den Haag 1998.
Douillet, Moscou sans voiles (neuf ans de travail au pays des Soviets). Parijs 1928.
Een Nederlander in Siberië. Brieven van Anton Struik. Nijmegen 1979.
N. Lazarevitch, Ce que j'ai vécu en Russie. Liège 1926.
Johan Luger, In het stervende Wolgagebied. Verslag van het Nederlandsch Nansen-comité, Rotterdam. 1922..
H. Roland Holst, Het vuur brandde voort. Amsterdam 1949.
H. Roland Holst, Uit Sovjet-Rusland. Beelden/beschouwingen. Rotterdam 1921:
S.L. Rutgers, Uit Sowjet-Rusland. 25 september 1918 - 15 october 1919. Amsterdam 1920.
E Stenzel, Wederwaardigheden tijdens den burgeroorlog in Rusland. Rotterdam z.j.