Marten Buschman

Kijk maar, er staat niet wat er staat!!
Jezus als het Panterjong van Charles Vergeer.


Het boek van Charles Vergeer over het Panterjong, de zoon van Joseph, Jezus de Nazarener heeft me bijna overtuigd. Overtuigd dat er, een streng Joods gelovige persoon, waarschijnlijk Joshua genaamd, bestaan heeft.

Belangrijke historische gebeurtenissen hebben hun belang vaak achteraf ontvangen. Met de bestorming van de Bastille als voorbeeld: een revolutie is een weids woord voor dit relletje. De gebeurtenissen daarna maakten de Bastille tot symbool. Zo ook is de terechtstelling van een zekere Joshua de Gezworene (Nazarener) door de Romeinen een kleine rimpeling in het veroverings- en acculturatieproces in het Palestina van de eerste eeuw van onze jaartelling. Maar door het geschrift van Marcus, geschreven in het jaar 70 Anno Domini verandert deze rimpeling in een groots spektakel. Het Marcus evangelie markeert het begin van het christendom.

Van de serieuze literatuur en objectieve wetenschap over het ontstaan van het christendom en over het leven van Jezus zijn er eigenlijk maar twee opties. Het eerste is dat Jezus een rabbi was, die een traditioneel streng orthodox exclusief joods, xenofobisch standpunt innam. En dat na de verwoesting van de tempel in 70 AD de overlevenden probeerden te redden wat er te redden was en daardoor een Romeins ingekleurde versie van het joodse verhaal schreven, die in de volgende drie eeuwen steeds maar weer herschreven tot wat we nu als christendom zien.

De tweede mogelijkheid is dat het gehele eerste Marcus-evangelie een Romeinse (re)constructie is om na de feitelijke vernietiging van de Joodse staat ook nog eens de ideologische ontmanteling van het Joodse geloof te voltooien. In het eerste geval is er toch zo iemand als Jezus geweest, in het tweede geval is het verhaal een volledig-historische fictie. Robert Eisenman uit California en beroemd vanwege zijn strijd om de openbaarmaking van de Dodezeerollen is aanhanger van de tweede optie. Het hier besproken boek van Charles Vergeer gaat uit van de eerste optie. Beide posities staan haaks op de christelijke theologische 'wetenschap', die vooral het bijzondere van de hoofdpersoon van de evangelies benadrukt.

Historische context
Twintig eeuwen lang heeft de christelijke theologie het Jezusbeeld bepaald en gemonopoliseerd. En niet alleen gemonopoliseerd, maar ook steeds aangepast aan de ontwikkelingen en veranderingen van het christendom, dat zoals men weet zijn definitieve vorm verkreeg met de kerkvaders en door keizer Constatijn tot staatsgodsdienst is gemaakt. Door nieuwe ontdekkingen, onderzoek van theologen zelf, die tot niets leidden, zijn er nu andere interpretaties mogelijk en vooral wenselijk. Wenselijk omdat het beeld van de hellenistische leraar in een soort tuin van Eden, die al zegenend en wonderen verrichtend in een vreedzaam landschap, vol met palmen, wandelend en lerarend, van geen kant klopt. Of liever niet kan kloppen. De rauwe werkelijkheid was anders: de meedogenloze Romeinen drongen in de eerste eeuw voor Christus met veel geweld en met slimme en sluwe streken (‘divide et impera’) het gebied binnen. Dat liep uiteindelijk uit op de vernietiging van Jeruzalem, van de joodse samenleving en van het toenmalige joodse geloof. Velen, tienduizenden joden stierven aan het kruis. En vele anderen vluchtten in de diaspora en bleven dat tot het jaar 1947, toen uiteindelijk een nieuwe joodse staat gesticht werd.

Deze context van het verhaal over het ontstaan van het christendom en over het bestaan van Jezus is het uitgangspunt en vertrekpunt van de tweede studie van Vergeer over de Nazarener. Schrijven vanuit een andere visie over Jezus, de zoon van God, is een hachelijke zaak. Want voor je het weet springen de christelijke exegeten je in de nek. En die hebben twintig eeuwen traditie achter zich staan.

In het eerste boek stond het jaar 70 AD centraal met vooral veel mogelijke analyses. In het tweede deel is Vergeer in staat meer conclusies te trekken. En die zijn fascinerend voor wie zijn/haar culturele achtergrond en vooroordelen opzij wil zetten. Was in het eerste deel het scheuren van de voorhang de centrale ophanging van het verhaal - naast de benoeming van de centurion met het Latijnse woord in Griekse letters, die als eerste de zoon van de heer (h)erkende. Met deze gegevens kon Vergeer de scheur in de tekst als geheel aantonen: de jood tegenover de Romein. Nu gaat hij een stuk verder: de ene jood tegenover de andere jood. Daarbij staat weer een scheurende tekst centraal. De hogepriester die zijn gewaad scheurt wanneer Jezus zegt dat hij de zoon van de gezegende is. Of: de hogepriester die, wanneer Jezus zegt dat hij de zoon van de gezegende is, zijn gewaad scheurt. Of: de hogepriester die het gewaad van hem scheurt, wanneer Jezus zegt dat hij de zoon van de gezegende is.

Deze drie vrijwel gelijkluidende zinnen hebben een andere duiding. In de eerste is het gewaad van de priester, in de laatste die van Jezus en in de middelste blijft de betekenis een beetje hangen. Een van de mooiste zinnen uit de Nederlandse poëzie komt hier goed van pas: Kijk maar, er staat niet wat er staat! Want wat staat er nu echt? Dit staat er: ‘de hogepriester dan scheurde de gewaden van hem’ (‘ … tous chitonas autou’). Jood tegenover jood. De Jood, die zich aanpast aan de Romeinse Wet, Macht en Cultuur tegenover de Jood, die zich verzet tegen de goddeloze Romeinen uit naam van de Ene.

Vele volkeren hebben hun verzet tegen de Romeinen (tweeduizend jaar heerschappij van 545 voor tot 1453 na het begin onzer christelijke jaartelling) lijdzaam over zich laten komen. En vele anderen hebben tevergeefs geprobeerd de Romeinen uit hun land weg te houden. Maar nergens is het verzet zo hevig, zo goed getimed en zo bedreigend voor de Roomse heerschappij geweest als in het Midden-Oosten, met als centrum Jeruzalem. Dat is de context van het ontstaan van het christendom. Deze context heeft gevolgen gehad voor het verhaal dat Marcus vertelt, om zijn verhaal, nota bene in Rome, aanvaardbaar te maken voor de overwinnaars, de Romeinen. We zagen het bij het gewaad, dat gescheurd werd. We zien het ook bij andere voorbeelden, die we hier kort behandelen: Judas de verrader, Jezus en Barrabas en de vader en vrouw van Jezus. Laten we Vergeers werkwijze eens bekijken aan de hand van drie voorbeelden.

Judas de vrijheidsstrijder
Twee duizend jaar is hij DE VERRADER geweest. Het is fascinerend wat Vergeer over hem schrijft. Allereerst begint hij met omtrekkende opmerkingen als dat de spreekwoordelijke verrader in het Grieks ‘ioudas’ heet, wat eigenlijk de Jood betekent. Andere joodse namen zoals Joshua en Kefas heeft Marcus vergriekst tot Jezus en Petrus, maar niet die van De Jood. We herhalen niet Vergeers betoog, maar er zijn in de tekst van Marcus een aantal verwijzingen, die een andere interpretatie dan Judas de Verrader mogelijk maken, neen noodzakelijk maken.

Becki Jayne Harelson, Judas Kiss, 1993.

Het verhaal over het verraad zit klungelig in elkaar. Judas is aanwezig bij de belangrijke gebeurtenissen van die week. En het opzetten van het verraad tussen de bedrijven door zeg maar is van een zeer onlogische structuur: na de afspraak met de hogepriesters zit hij gewoon weer alsof er niets aan de hand bij het ‘laatste avondmaal’ en wordt nog door Jezus zelf met een vertrouwelijke opdracht op pad gestuurd. Als we verder naar de tekst kijken van Marcus, zeker in vergelijking met die van de andere drie evangelisten, is er eigenlijk alleen maar een aanwijzing dat Judas bij de arrestatie van Jezus sterft en dat het sterven iets te maken had met de bloedakker, een stukje verder weg van de Hof van Olijven.

Maar de belangrijkste woorden, die in verband met Judas vallen zijn: Iskariot, ‘een van de twaalf’, en ‘paradidomi’ voor verraden. Iskariot is een woord dat nergens van afgeleid kan zijn in welke taal dan ook. Sinds O. Cullmann in 1970 heeft voorgesteld het als een verbastering te lezen van Sicariër, is dat algemeen aanvaard. Judas is dus één van de strijdbare, met dolken gewapende leden van het harde verzet tegen het Romeinse gezag.

Een van de twaalf staat overal, maar niet in de Marcus’ tekst, er staat ‘ho heis toon doodeka’, de eerste van de twaalf. In feite staat hier dat Judas de verzetsstrijder de belangrijkste van de twaalf was. De meeste christelijke bewerkers van de tekst of geïnteresseerden halen hun schouders op over dat ‘ho heis toon doodeka’. Immers: een verrader kan niet de eerste of de belangrijkste van de Raad van Twaalf zijn. Maar toen ik het vertelde aan een vertaler, zag ik hem als het ware opspringen. Vergeers zucht dat  een ‘beeld toch hoort te berusten op wat er in de tekst staat’ was aan hem zeer besteed.

Het woord ‘verraden’ hier is een vertaling van ‘paradidomi’. Het betekent echter niet verraden, maar vooral overleveren, iets aan iemand overgeven. En wat nog meer zorgen baart voor de klassieke interpretatie is dat als Pilatus Jezus overlevert aan de joden ter kruisiging Marcus hetzelfde woord gebruikt: paradidomi. Hetzelfde werkwoord tweemaal gebruikt en tweemaal een andere betekenis en in ieder geval ten nadele van de joden.

Hoe dan het verhaal over de Judaskus te verklaren. Overigens is dit ook weer zo'n onlogische scène. De verrader, eigenlijk een verzetsstrijder, geeft in de Hof van Olijven, zijn meester een (herkennings)kus en de Romeinen pakken hem. Terwijl Jezus al van verre herkenbaar is in zijn purperen kleed. En bovendien een verrader laat je niet de inval leiden. En die kus zelf is natuurlijk helemaal een raadsel.

Ik vind Vergeers reconstructie heel helder, hij zet de zaken gewoon weer teug in de historische context van binnendringen van en verzet tegen de Romeinen. Die reconstructie luidt als volgt: na de mislukte aanslag op Jeruzalem zijn Jezus en zijn Nazareners en Judas en zijn Sicariërs de stad uitgeslagen. Volkomen verbijsterd zitten ze vast in de Hof van Olijven. Jezus kan vanwege zijn koninklijk (en zwaar) gewaad niet meer weg en geeft Judas de opdracht de overlevenden weg te leiden om alsnog of later de stad aan Hem over te leveren  Zij delen de afscheidskus en Judas trekt met hen weg, maar wordt even later in de pan gehakt op een plaats, die later de bloedakker gaat heten. Jezus wordt opgepakt en voor de hogepriester geleid, die het koninklijke gewaad van hem scheurt ten teken van Jezus’ nederlaag

Pilatus, de vrouw en de vader van de Heer
Pilatus was een van de meest hardvochtige bestuurders uit de toch al harde Romeinse school. Het traditionele beeld van de weifelachtige persoon is een bewuste verdraaiing van de feiten om de schuld van de Romeinen naar de Joden over te hevelen. Daarbij vervult het vrijlaten van Barabbas in ruil voor de dood van Jezus een belangrijke rol.

Maar wie was nu die Barabbas, die vastzat vanwege een opstand ('stasis') in de stad. Barabbas is niet echt een naam, maar meer een omschrijving, zoon van de vader. En in sommige geschriften is de naam Jezus toegevoegd. Jezus de zoon van de vader tegenover de Jezus de gezalfde. Vergeer maakt duidelijk dat Pilatus het niet over twee personen heeft maar over één en dat Pilatus aan de menigte duidelijk maakt dat hij de gelovige persoon (Jezus de zoon van de Heer) niet terecht stelt, maar wel de Jezus die zich als gezalfde koning de troon wilde toe-eigenen. Dit verhaal wordt ondersteund door een scène uit de Handelingen der Apostelen. Ook daar mengt een Romeinse machthebber zich niet in gelovige zaken.

Het volk wilde vrijlating van hun gezalfde koning Jezus. Maar Pilatus ging daar uiteraard niet op in. Zijn politieke daden veroordeelde hij, maar Pilatus interesseerde zich niet in de religieuze kant van de zaak.

Twee andere details moeten hier nog genoemd worden. Marcus noemt bijna geen namen in zijn verhaal. Wel verschijnen er drie vrouwen staand aan het kruis: zijn moeder Maria, Maria Magdalena en Salome. Vergeer maakt aannemelijk dat Maria van Magdala de vrouw van Jezus was. Immers: zij wordt nog voor de moeder en de vader genoemd. Dat Jezus gewoon een vader had is uiteraard uit het verhaal geschrapt door latere bewerkers omdat steeds meer geloof gehecht werd aan de 'zoon van God'-theologie. Vergeer tovert de vader Jozef te voorschijn uit de man Jozef van Arimathea, die het lijk van Jezus komt opvragen. Ook bij deze exercitie spelen de context en de letterlijke tekst weer belangrijke rollen. De context geeft aan dat het ongebruikelijk is dat een buitenstaander het aandurft het lijk van een gekruisigde, die de macht wilde grijpen, aan Pilatus te vragen. Dat kan met succes alleen maar de vader zijn. Diens naam verschijnt dan ook in de tekst. De tekst geeft letterlijk weer dat Jozef kwam vanaf ('apo') - en dus niet van - Arimathea. Dat laatste is een onlogische constructie. Arimathea is ook weer zo'n woord dat nergens mee in verband gebracht kan worden. Vergeer stelt voor dat deze woordenbrij 'apo arimathaios' wel eens een bewuste verschrijving kan zijn van 'apo toon mathetoon'. Dat laatste betekent komt vanaf de leerlingen. De vader Jozef is bij de discipelen, gaat vandaar naar de landvoogd en vraagt of smeekt om het lijk van zijn zoon. Samen met diens vrouw Maria en zijn moeder Maria legt hij het lichaam in het graf. 

Methoden en bronnen
De methode van Vergeer is in feite niet meer (maar ook niet minder dan) dan het goed herlezen van de tekst. Wat staat er nu werkelijk? Daarbij moet hij opboksen tegen veel christelijke retoriek, maar ook zulke details als het Griekse woord ‘tektoon’. In veel woordenboeken staat de vertaling timmerman als eerste genoemd. In de goede woordenboeken echter staat 'timmerman' op de laatste plaats genoemd met als toevoeging chr.(=christelijk). Het christelijk geloof en theologie heeft veel met haar interpretatie doordrenkt.
Daarnaast gebruikt Vergeer veel ander onderzoek, zoals het boek van S. Brandon over de relatie van Jezus met de Zeloten uit 1967. Maar veel blijft wat impliciet. Ook de historische context van het binnendringen en de macht van de Romeinen vinden we op verschillende plaatsen in het boek terug. Die hoort eigenlijk wel een veel grotere rol te spelen.

Waardering
Het boek is belangwekkend omdat Vergeer van de schilfers van een tekst (‘ho heis’) iets weet te ontdekken wat goed in de rauwe werkelijkheid van die tijd past. Vergeer overtuigt omdat de historische context beter aansluit en de tekst goed geanalyseerd wordt en van christelijke smetten vrijgemaakt wordt. De reconstructies van Judas, de werkelijke persoon van Barabbas en de ontdekking van de vader en vrouw van Jezus vind ik een aanwinst voor de wetenschap.

De christelijke lezers zal hij echter niet overtuigen, getuige een ongehoord laffe kritiek van theologe Bara van Pelt in het dagblad Trouw van 3 november 2000. Om met Max Planck te spreken, die theologen sterven gewoon uit.
Blijft over de vraag: wat is de bron van het evangelie: een werkelijke gebeurtenis van het jaar 33 of een herschrijving van het Joodse fanatieke Zelotengeloof door een persoon dicht bij de Flavische keizers. Ik neig na het lezen van zijn boek toch naar het standpunt van Vergeer. Het tweede boek van Eisenman laat bovendien op zich wachten. De publicatie wordt steeds maar uitgesteld. Het laatste bericht is dat het pas in de zomer van 2002 verschijnt  De titel is al jaren bekend: The cup of the lord. De discussie is nog open en zal beslist worden na publikatie van Eisenmans tweede en Vergeers derde boek.

C. Vergeer, Het Panterjong. Leven en lijden van Jezus de Nazarener. Nijmegen 2000.
R. Eisenman, James the Brother of Jesus. Recovering the True History of early Christianity. (part I).  London 1997.