Henny Buiting

Communistische samenzweerders, stakers en geheim agenten

Het ontstaan in Nederland van een marxistische stroming waaruit in 1909 de kleine Sociaal-Democratische Partij (SDP) ontstaat, trekt al vroeg de aandacht van Lenin en zijn bolsjewieken. Reeds op het Stuttgarter Congres der Tweede Internationale in 1907 komt Lenin in contact met David Wijnkoop, aanvoerder van de linkse marxisten, en hij probeert sindsdien de Hollandse geestverwanten zo goed mogelijk in het oog te houden.

Tijdens de eerste wereldoorlog neemt Lenin enthousiast kennis van Herman Gorters brochure Het imperialisme, de wereldoorlog en de sociaal-democratie en hij bewondert de strijd der SDP tegen de godsvrede en tegen de 'nationale socialisten' die steun verlenen aan de volkerenslachting en de 'eigen' burgerlijke regering. De turbulentie van de oorlogsperiode en de erin uitmondende revoluties en opstanden, ontnemen Lenin evenwel het zicht op de scherpe tegenstellingen die in de loop van de oorlog in de boezem van de SDP zijn ontstaan. De kern van het conflict wordt uitgemaakt door de anti-Duitse opstelling der SDP-top, die woedend is over de 'Teutoonse' barbarij, geen enkel vertrouwen heeft in de Duitse sociaal-democratie en die het Duitse proletariaat niet in staat acht tot een revolutionaire greep naar de macht. Deze houding stuit op militant verzet van een groep rond Gorter, die elk onderscheid tussen de oorlogvoerende imperialismen afwijst en die Wijnkoop en Willem van Ravesteyn, de beide SDP-leiders, beschuldigt van verzaking aan het revolutionaire marxisme en van ordinair electoraal opportunisme.

Het Amsterdams Bureau van de Komintern
Wanneer de bolsjewistische partij van Lenin in november 1917 de staatsmacht grijpt, splitsen de links-marxistische vleugels zich af van de sociaal-democratische meerderheidsstroming en tooien zich met de geuzennaam communistische partij. Min of meer vanzelfsprekend herdoopt ook de SDP zich in november 1918 tot Communistische Partij in Nederland (CPN) en bekent zich tot de nieuwe communistische wereldbeweging, welke in maart 1919 organisatorisch gestalte krijgt in de oprichting van de Kommunistische Internationale (Komintern).

Sebald Rutgers, IISG.

Terwijl de geallieerde blokkade en de in Rusland woedende burgeroorlog het de CPN onmogelijk maakt een afgezant te sturen, geeft de in Rusland werkende communistische ingenieur Sebald Rutgers wel acte de présence op de constituerende bijeenkomst der Komintern. Hij houdt er een voordracht over het optreden der SDP tijdens de oorlog en de dag erop discussieert hij mee over de strijd der gekoloniseerde volken tegen het imperialisme. De verbindingen van de Komintern met het westen zijn in de beginperiode uiterst gebrekkig, reden dat dependances van de nieuwe Internationale in diverse landen worden gevestigd, waaronder het in september 1919 te Berlijn gestichte West-Europees Secretariaat (WES). Op 28 september neemt het Uitvoerend Komité van de Komintern (EKKI) het besluit ook een Komintern-afdeling in Amsterdam te vestigen, wat als het zogenaamde Amsterdams Bureau bekend zal worden. Lenin wijst op 14 oktober Rutgers aan als degene, die voor de vestiging zorg zal dragen. Het Bureau moet verbindingen met (communistische partijen in) andere landen tot stand brengen, een mededelingenblad uitgeven, een archief organiseren, een bibliotheek inrichten, illustraties en gedrukte bronnen over het communisme verzamelen én een internationale conferentie bijeenroepen.

Het EKKI stelt twintig miljoen roebel ten behoeve van het Bureau ter beschikking, die voor het overgrote deel in de vorm van edelstenen aan Rutgers worden meegegeven. Kort voor vertrek geeft Lenin Rutgers een boodschap mee voor de Nederlandse communisten, waarin hij wijst op de benarde situatie van Sovjet-Rusland, maar waarin ook de zege der wereldrevolutie onvermijdelijk wordt genoemd. De reis van Rutgers naar Nederland voert via Berlijn, waar de financiële nood van de Kommunistische Partei Deutschlands (KPD) zo nijpend blijkt, dat Rutgers besluit een deel der edelstenen te verkopen om 400.000 mark aan de Duitse partij te fourneren. De resterende edelstenen laat hij in Berlijn achter, om ze door een koerier naderhand bij het Amsterdamse Bureau te laten bezorgen. Het overgrote deel ervan confisqueert de KPD evenwel. Rutgers arriveert 4 november 1919 bij de Nederlandse grens, waar men hem vierentwintig uur vasthoudt aleer toestemming te verlenen naar zijn huisadres in Amersfoort te vertrekken. Op weg naar huis wordt hij vervolgens geschaduwd door de sinds kort bestaande Centrale Inlichtingen Dienst (CID). Ondanks de door de KPD veroorzaakte financiële problemen begint hij onmiddellijk het Bureau in te richten. Hij huurt kantoorruimte aan de Amsterdamse Leidschestraat, trekt personeel aan waaronder de communistische ingenieur Asser Baars, en vestigt het internationaal archief te Rotterdam onder supervisie van uitgever Willy Brusse. De kunstschilder J. Proost, schuilnaam J. Jansen, krijgt opdracht een koeriersdienst op te zetten, Henriëtte Roland Holst moet het Bulletin van het Bureau verzorgen en Gorter krijgt zevenduizend gulden toegezegd om brochures uit te geven, die naderhand in de Communistische Bibliotheek van uitgever J.J. Bos verschijnen.

Vete tussen kameraden
Niet op de hoogte van de tegenstellingen in de CPN gaat EKKI-secretaris Jan Karlovitsj Berzin ertoe over Roland Holst, Anton Pannekoek, Gorter, Wijnkoop, Van Ravesteyn en Rutgers aan te wijzen als leden van het Amsterdamse Bureau. Een aanvankelijk eveneens ignorante Rutgers komt er evenwel snel achter, dat het allerminst botert tussen Gorter enerzijds en Wijnkoop en Van Ravesteyn anderzijds. Bijkomend probleem is dat zowel Pannekoek, wiens sympathieën steeds duidelijker bij Gorter komen te liggen, als Roland Holst en Rutgers zélf er weinig voor voelen Gorter te laten vallen die bovendien 'op bevel' van 'Moskou' is aangewezen, wat een verwijdering feitelijk onmogelijk maakt. Een en ander resulteert in twisten die zo hoog oplopen, dat Gorter zich onder doktersbehandeling moet stellen en die de toch al beroerde sfeer nog verder verzieken. Dit belet het Bureau evenwel niet om voor begin februari 1920 een internationale conferentie te organiseren, waartoe middels koeriers communisten uit diverse landen worden uitgenodigd. De bedoeling van de conferentie is het opstellen van resoluties en stellingen over vakbeweging, parlement, de positie van Sovjet-Rusland, de proletarische revolutie en vele andere kwesties die voor de communistische beweging van groot belang zijn. Naderhand verschijnt een tweetal Bulletins, waarin de uitgewerkte stellingen en het ten congresse besprokene zijn neergelegd.Op 25 januari meldt Daniël de Lange, communist en bioloog en tevens penningmeester van de in 1919 opgerichte Bond van Revolutionair-Socialistische Intellectueelen (BvRSI), aan Wijnkoop van 'den heer Heystee' de bevestiging te hebben ontvangen dat men de zaal van gebouw Heystee, Herengracht nr. 545-549 te Amsterdam, kan huren. Argwaan zal dit niet gewekt hebben, omdat de BvRSI volgens zeggen van De Lange zijn vergaderingen altijd in dit zalencomplex belegt. Inderdaad start op 3 februari de, onder valse vlag varende, conferentie in vermeld gebouw. De communistische wiskundige Dirk Struik heeft zorggedragen voor transport en onderdak der gedelegeerden en neemt ook deel aan een aantal bijeenkomsten van de conferentie. De Nederlandse delegatie is het talrijkst en bestaat uit Rutgers, Roland Holst, Wijnkoop, Gorter, Pannekoek, Van Ravesteyn en als incidentele bezoekers Henk Sneevliet, NAS-bestuurder Bertus Bouwman, W. van Leuven, Louis de Visser, Struik en de communistische dominee J.W. Kruyt. Uit de V.S. is Louis Fraina overgekomen, vergezeld van koerier J. Nosovitsky, waarvan later wordt vastgesteld dat hij in werkelijkheid een undercover agent moet zijn geweest van het Amerikaanse Departement van Justitie. F. Willis, J. Hodgson, Sylvia Pankhurst en J. Murphy vertegenwoordigen Engelse socialistische organisaties en de Belg Edouard van Overstraeten de Onafhankelijke Brusselse Communisten. Terwijl de conferentie al enige dagen gaande is arriveert de Rus M.M. Borodin, op de terugweg van de V.S. naar Rusland, die echter geen officiële afgezant van Moskou is. Later arriveren nog de Zwitserse communist J. Herzog en een Duitse delegatie, bestaande uit Klara Zetkin, Willy Münzenberg, Paul Fröhlich en Mieczyslav Bronski.

Tijdens de conferentie komt het tot hevige aanvaringen tussen Gorter en Wijnkoop, terwijl ook anderszins niet altijd sprake is van harmonieuze relaties tussen de gedelegeerden. Desondanks slaagt men erin het Amsterdams Bureau formeel te constitueren en besluiten te nemen gebaseerd op bovenvermelde thesen, welke de bestrijding van de reformistische vakbonden en partijen, alsmede een revolutionaire parlementaire strategie, zo nodig gesteund door het wapen der massastaking, voorop stellen. Naar de gedelegeerden eerst naderhand bemerken, blijken de stellingen op gespannen voet te staan met de inmiddels gewijzigde opvattingen der Komintern. De nieuwe secretaris van het EKKI, de Pool Karl Radek, blijkt in nauw overleg met Lenin een koerswijziging te hebben doorgevoerd, die de communisten opdraagt de reformistische vakbonden en het burgerlijke parlement niet langer te bestrijden, maar integendeel de invloed van de communisten binnen deze instituties te versterken om de massa te bereiken en in communistische zin te beïnvloeden.

Karl Radek, IISG.

De linkse opstelling van het Amsterdams Bureau zal Lenin naderhand in zijn Der 'Radikalismus' die Kinderkrankheit des Kommunismus (de zogenaamde 'Kinderziekte'-brochure) hekelen als een vorm van puberaal sektarisme, dat volkomen bezijden de belangen van Sovjet-Rusland en de communistische wereldbeweging zou staan. Waar Gorter en Pannekoek Lenins opvattingen gaan verwerpen, zullen Wijnkoop en Van Ravesteyn zich, zij het niet van harte, tenslotte conformeren aan de nieuwe vanuit Moskou opgelegde koers.

Conspiratie
Hoewel het Amsterdams Bureau geen clandestiene organisatie is, hangt er ontegenzeglijk een conspiratieve sfeer rond zijn functioneren. Typerend hiervoor kan men het schrijven noemen van Pannekoek aan Rutgers van 14 januari 1920. Pannekoek noemt het hierin wenselijk, dat 'in de openlijke zelfaankondiging van het bureau mijn naam niet voorkomt. Er bestaat bij mij geen twijfel, of een bureau, dat vanuit Moscou aangewezen de W. Europ. revolutie zal hebben te organiseeren, een voorwerp van scherpe agressie van de zijde der burgerlijke autoriteiten zal zijn. Ik ben ook meer en meer overtuigd, dat het weldra onvereenigbaar zal blijken met mijn acad. betrekking'. Hoewel Pannekoek ernstig zegt te hebben getwijfeld, heeft hij uiteindelijk besloten niet in de openbaarheid te treden. Dat Rutgers de bovenvermelde 'zelfaankondiging' moet wijzigen is wellicht vervelend, maar zal als het aan Pannekoek ligt toch moeten gebeuren. Rutgers zwicht voor Pannekoeks wens, wiens bijdrage in het eerste Bulletin van het Bureau van februari 1920, onder de initialen 'K.H.' (=K. Horner, Pannekoeks pseudoniem) is opgenomen. Deze beschouwing is overigens pikant, omdat Pannekoek verslag doet van de tegenstellingen in de KPD en daarbij partij kiest voor de radencommunistische afsplitsing, de Kommunistische Arbeiterpartei Deutschlands (KAPD), die zich keert tegen de behoudende koers die de Komintern is ingeslagen. Roland Holst laat de tekst niet over haar kant gaan en merkt op, dat 'Comrade K.H.' op objectieve wijze verslag dacht te doen van de toestand in de KPD, maar daar niet in slaagde.

Lenin op het komintern Congres van 1919.

De internationale conferentie is, zoals gezegd, opgezet als een geheime bijeenkomst, maar de niet in samenzweringen geschoolde deelnemers blijken allerminst aan de aandacht van de CID en de Amsterdamse politie te zijn ontsnapt. We zagen al hoe Rutgers na aankomst in Nederland door de CID wordt geschaduwd, terwijl Roland Holst er melding van maakt, dat 'several of the delegates had become aware of being shadowed by detectives' en dat 'several comrades were arrested, taken to a police-bureau and searched'. Ook wordt de later arriverende Klara Zetkin gearresteerd op weg naar Rutgers, die dan beseft dat men zijn huis in de gaten houdt. Zetkin komt dankzij wethouder Wibaut overigens weer vrij. Andere gedelegeerden ontlopen arrestatie door Nederland in het geheim te verlaten. Hoogstwaarschijnlijk zijn de autoriteiten de conferentie vooral op het spoor gekomen, door Louis Fraina te schaduwen die met een pas reist op naam van Ralph Snijder. Het is daarnaast vrijwel zeker, dat Nosovitsky informatie over de conferentie aan de autoriteiten heeft doorgespeeld. Aan de Belgisch-Nederlandse grens houdt men bovendien de in vrouwenkleren reizende Belg Van Overstraeten aan, die aantekeningen bij zich heeft welke verwijzen naar de conferentie. Het Algemeen Handelsblad laat merkwaardigerwijs een gearresteerde Belg uit Kortrijk opdraven die van geslacht én vermomming gewisseld is: 'Bij de fouilleering aan het hoofdbureau, van den niet van de vereischte papieren voorzienen arrestant, kwam den betreffenden rechercheur de borstwelving wat "vreemd" voor; hij liet de vrouw van den concierge de fouilleering voortzetten, zijn vermoeden bleek juist: de arrestant was een vrouw in manskleeren uit België.' Ook Roland Holst is door rijksrechercheurs vanaf Bussum naar Amsterdam gevolgd, waar de inlichtingendienst van de gemeentepolitie haar volgt naar het conferentieoord.  Tijdens de conferentie zelf ontdekt de in illegale activiteiten bedrevene Borodin, dat zich (een) agent(en) in burger bevind(t)en in een/twee wandkast(en) voorzien van (een) dictatafoon(s) (?). In Roland Holsts verslag van de conferentie staat te lezen, dat de conferentie 'after having worked in peace for four days [...] [was] obliged to leave the locality where the sessions had been held and to take refuge in the house of a comrade'. Ze voegt er terecht aan toe, dat dit te wijten viel aan 'our party's lack of experience in the matter of illegal action.' Procureur-generaal Van der Feltz van het Directoraat van Politie te Amsterdam meldt de 7e februari, refererend aan een dreigende havenstaking in Amsterdam - zie hiervoor verderop - aan minister Th. Heemskerk van Justitie: 'In dit verband moet gewezen worden op een conferentie, welke Bouwman, Wijnkoop, H. Roland-Holst, De Visser en een onbekende Engelschman gehouden hebben te Amsterdam. Het gesprek kon echter niet afgeluisterd worden'. Omdat dit bericht hoogstwaarschijnlijk betrekking heeft op één der voorgaande conferentiedagen, lijkt te mogen worden geconcludeerd dat eerdere afluisterpogingen om onbekende redenen zijn mislukt. Zeker is echter dat Borodins ontdekking de conferentiedeelnemers dwingt de bijeenkomst op te breken om erna op diverse adressen bijeen te komen, te weten het huis van de wiskundige Gerrit Mannoury aan de Koninginneweg in Amsterdam-Zuid, de woning van Wijnkoop aan Pretoriusplein 3 en het huis van Rutgers in Amersfoort. Ook daar vallen de conferentiegangers echter op, door tijdens lunchtijd luidruchtige discussies te houden in belendende cafés. Blijkens het verslag van Roland Holst wordt de conferentie overigens al op zondag 8 februari beëindigd.Sovjetjuwelen en stakingsdreigingMidden december 1919 lanceert columnist A.B. Kleerekoper in Het Volk, dagblad van de SDAP, het bericht dat Wijnkoops partijgenoot Alex Lisser kroonjuwelen van de tsaar in bezit zou hebben, bedoeld voor de financiering van De Tribune. Het CPN-orgaan ontkent dit heftig en merkt op, dat 'indien wij inderdaad op dergelijke wijze de beschikking hadden over het kleinste bedrag--onze krant er heel anders uit zou zien dan thans'. Een soortgelijk bericht in NRC, Algemeen Handelsblad en in De Amsterdammer betitelt het blad als 'absoluut gelogen'. Aan deze ontkenningen wordt, zoals we weten terecht, door weinigen geloof gehecht. Roland Holst bijvoorbeeld meldt aan Rutgers de reactie van De Tribune weinig overtuigend te vinden. De berichten over de Russische snuisterijen zouden afkomstig kunnen zijn van de CID, al is het waarschijnlijk dat de inlichtingendienst eerst tijdens het afluisteren in de Heystee de precieze gang van zaken verneemt. Zeker is echter dat de berichtgeving coïncideert met rapportages van CID en autoriteiten over een dreigende staking in de Amsterdamse en Rotterdamse havens, waarvan gevreesd wordt dat deze zou kunnen overslaan naar het spoor. Zowel de bij het NAS aangesloten 'Nederlandsche Federatie van Transportarbeiders' als de 'Centrale Bond van Transportarbeiders', aangesloten bij het NVV, dreigt met staking omdat de havenbaronnen hun eerdere toezegging van loonsverhoging en medezeggenschap niet gestand hebben gedaan. Op 22 december 1919 reageert Van der Feltz op het informatieve schrijven van minister Heemskerk 'dd. 15 Dec 1919, Afd. no. 115 Geheim, betreffende bolsjewistisch middelpunt te Amsterdam..' Van der Feltz deelt de minister mee dat van een 'buitenlandsche bolsjewistische agitatie in het transport- en zeeliedenbedrijf' niets gebleken is. Anderzijds spreekt hij van de 'geen grenzen' kennende eisen van de zogenaamde 'Loonraad' en hij noemt de 'Nederlandsche Federatie' 'in zeker opzicht [...] Bolsjewistisch' en memoreert met spijt dat gematigder organisaties zich erbij hebben aangesloten. Van der Feltz sluit af met de constatering dat de kans op staking 'zeer groot' is en dat hij daarom voeling houdt met de Amsterdamse hoofdcommissaris van politie. Ook Minister van Arbeid P.J.M. Aalberse uit het Kabinet Ruijs de Beerenbroeck betoont zich buitengewoon bevreesd voor de nakende staking. Op 2 januari 1920 noteert hij in zijn dagboek: 'Er schijnt weer een staking van de transportarbeiders te dreigen. Het gevaar is groot, dat de spoorwegmannen dan ook meedoen. En dat, terwijl maar bitter weinig troepen onder de wapenen zijn!' Eenzelfde angst voor de staking spreekt uit het schrijven van de Secretaris-Generaal van het Ministerie van Oorlog A.J. Doorman aan de 'Insp. der Vesting-Artillerie en den Commandant der Stelling van Amsterdam' van 13 januari. Doorman wil met het oog op de te verwachten staking volmacht, om vier bemande vaartuigen van het Korps Torpedisten aan te schaffen, die voorzien behoren te zijn van mitrailleurs. Twee dagen later meldt de waarnemend Havenmeester van Amsterdam aan burgemeester J.W.C. Tellegen: 'Er dreigt inderdaad in de haven een zeer ernstige staking tengevolge van de moeilijkheden die gerezen zijn bij de nieuw af te sluiten arbeids-overeenkomst tusschen de werkgevers in het haven- en scheepvaartbedrijf en de verschillende organisaties der werknemers'. Na een opsomming van de betrokken werknemers merkt de havenmeester op, dat 'een uitgebreid en scherp toezicht in de haven van het grootste belang [is..]'. Concreet betekent dit, dat '4 bemande vaartuigen' benodigd zijn ter versterking van de al ter plekke zijnde stoom- en motorboot. Als reden wordt aangevoerd, dat 'pogingen tot sabotage en molest' te verwachten zijn. Dezelfde 15e januari meldt de hoofdcommissaris van politie aan de burgemeester dat 'de meest intensieve voorzorgsmaatregelen' getroffen moeten worden. Te water zijn vier bewapende vaartuigen nodig en ook aan landzijde is militaire assistentie noodzakelijk. De burgemeester mag die dag ook een brief ontvangen - een reactie op een op 9 januari verstuurd telegram - van het Departement van Oorlog, waarin wordt gemeld, dat 'thans' te Amersfoort '100 sabels' en een 'aantal militaire politietroepen' klaarstaan. De Inspecteur van de Landstorm kan en zal bovendien zo nodig de mobilisatie bevelen van de te Amsterdam aanwezige Vrijwillige Landstorm. Het Departement zegt er bezwaar tegen te hebben, dat de plaatselijke commandant onvoorwaardelijke machtiging krijgt ten aanzien van de Landstorm en deelt mee voortdurend op de hoogte te willen worden gehouden van de ontwikkelingen. Opvallend aan de opstelling van de autoriteiten is niet alleen de voorbereiding op gewapend ingrijpen, maar zeer zeker ook het inspelen op de onderscheiden houding van NAS- en NVV-bond. Op 7 februari 1920 bericht Van der Feltz aan Minister Heemskerk, dat 'den voorzitter der Modernen' - i.e. de NVV-bond - W. Drop het conflict probeert te beperken tot de havens. De 'Onafhankelijken' - de NAS-bond - daarentegen pogen gemeentepersoneel en bouwvakarbeiders bij de staking te betrekken en beijveren zich in Rotterdam bovendien om trampersoneel tot staken te bewegen. Van der Feltz laat erop volgen, dat de NVV-bond talmt het werk neer te leggen 'teneinde de Regeering tijd tot ingrijpen te geven'. Ziet de regering van bemiddeling af, dan is het echter onontkoombaar dat 'Modernen' en 'Onafhankelijken' de staking proclameren, die zich kan gaan uitbreiden naar de Hollandsche Stoombootmaatschappij. Op 12 februari - de staking staat op punt van uitbreken - meldt de 'Inlichtingendienst s'-Gravenhage no. 277 Geheim' aan minister Heemskerk, dat de moderne vakbeweging zich 'met kracht' verzet tegen de staking. Sociaal-democratische vakbondsmensen vrezen, dat de staking het sein kan zijn tot een 'revolutionaire beweging' en dat 'de Regeering daar tegenover de Burgerwachten [zal] plaatsen'. In een aanvullende notitie wordt gemeld, dat te Amsterdam een chaotische situatie kan ontstaan, vooral wanneer ook de gemeentewerklieden zouden gaan staken: 'Juist het doen ontstaan van een chaotischen toestand in Amsterdam, is het ideaal der communisten, welke communisten in de Federatie nog eenigen invloed hebben'. De sociaal-democraten, zo heet het, zien dit gevaar en beseffen dat communisten en anarchisten de wethouders der SDAP - F.M.Wibaut en S.R. de Miranda - willen treffen. Op 18 februari, er wordt dan al gestaakt, vordert burgemeester Tellegen de te Amersfoort gelegerde huzaren naar Amsterdam te komen en de bevelvoerend commandant wordt gevraagd zich te melden bij de Amsterdamse hoofdcommissaris van politie. Uiteindelijk evenwel zien de autoriteiten zich niet genoodzaakt om in te grijpen.Pal na het uitbreken van de staking - die duurt van 13 februari tot 26 april 1920 en verloren gaat maakt zowel het Algemeen Handelsblad als Het Volk in grote opmaak gewag van de voorbije Internationale Conferentie, waar over de havenstaking gesproken zou zijn, en van de in Nederland belande juwelen van de tsarenfamilie. De informatie kan alleen maar van de CID afkomstig zijn, die een en ander heeft vernomen van de in de Heystee aanwezige luistervinken van de geheime dienst. Inderdaad heeft Rutgers tijdens de conferentie uitgebreid verslag gedaan van de achtergronden van het Amsterdams Bureau, inclusief de kwestie van de gesmokkelde diamanten. Ook is de conferentie gefrequenteerd door linkse vakbondsmensen als Bouwman en Henk Sneevliet, waarbij eerstvermelde op 6 februari een rede houdt over de opbouw der vakbeweging en over staking als arbeiderswapen. Over de havenstaking zélf lijkt echter niet te zijn gesproken. Kennelijk probeert de CID de staking te criminaliseren, door haar te verbinden met de juwelenkwestie en met vanuit Moskou geleide communistische agitatie.De Tribune reageert op de publicaties door op 14 februari uitgebreid uit het Handelsblad te citeren en op te merken, dat de berichtgeving bedoeld is om de havenarbeiders te provoceren. Er wordt voorts ontkend, dat ter conferentie over de havenstaking gesproken is en de mededelingen over de diamanten worden 'volkomen onjuist' genoemd. Wijnkoop attaqueert in hetzelfde nummer Het Volk dat, naar zijn zeggen, de stakers in de rug aanvalt. Twee dagen later volgt Sneevliet met uitvallen naar Het Volk en redacteur De Roode, die wordt omschreven als 'Jantje de Roode met de gele ziel..' Ook in dit artikel wordt ontkend, dat op de conferentie over de havenstaking gesproken is. In een brief aan Rutgers reageert ook Roland Holst op alle commotie: 'De geschiedenis met de luistervinken in de kast van Heystee is werkelijk vermakelijk; de tegenstanders blijken al even onbenullig als wijzelf in 't komplotteeren. Jammer dat dit geval in Tr[ibune] en vooral in N[ieuwe] Gr[oene] A[msterdammer] [van CPN-sympathisant Henri Wiessing; H.B.] met zooveel dikke woorden getrakteerd werd; ironie was hier beter op zijn plaats geweest'. In De Nieuwe Tijd publiceert ze een artikel - 'Parels en Diamanten' - waarin ze de berichtgeving in de burgerlijke pers over de diamanten-affaire ridiculiseert en het verontwaardigde gehuil toeschrijft aan nijd, omdat de doodsvijanden der bourgeoisie over een klein deel van de door de machthebbers van de massa geroofde rijkdom beschikken. De Tribune zet de bestrijding van de burgerlijke indianenverhalen inmiddels onverdroten voort. Felle aanvallen worden daarbij gedaan op het 'verraad' van de 'modernen' en de 'sociaaldemocraten' en er wordt driftig gepolemiseerd tegen de beweringen in Het Handelsblad. Pijnlijk echter is het feit, dat het blad nauwkeurig op de hoogte blijkt van de gang van zaken rond conferentie en juwelen. Dit dwingt Wijnkoop de affaire enigermate toe te geven, zij het met behoud van de hoofdmoraal dat sprake is van uit de duim gezogen nonsens. Behulpzaam daarbij zijn onzinnige artikelen als die in De Telegraaf over de vestiging van een Communistisch Persbureau in Amersfoort.

Geheim overleg tussen modernen en regering
Terwijl De Tribune een openlijke publicitaire oorlog voert tegen de sociaal-democratische arbeidersverraders, vinden er achter de schermen hoogst opmerkelijke gesprekken plaats tussen diezelfde sociaal-democraten en de autoriteiten. Op donderdag 19 februari 1920 vermeldt minister Aalberse in zijn dagboek een gesprek te hebben gevoerd met J. Stenhuis: 'Vanmiddag een merkwaardig onderhoud gehad met Stenhuis, den voorzitter van 't N.V.V. Hij kwam heel vertrouwelijk over den staking praten. De arbeiders willen eraf, maar 't moet hun mogelijk worden gemaakt'. Stenhuis vroeg om bemiddeling door Aalberse, die hier wel voor voelt omdat hij het 'zeer zou betreuren' indien 'de vakvereenigingen een knauw [krijgen]' van een verloren staking. In een verslag van de Amsterdamse inspecteur van Politie Broekhoff van 4 maart 1920 valt te lezen, dat er een geheim rapport is opgemaakt van de huishoudelijke vergadering van de rooms-katholieke Haven- en Transportarbeidersbond St. Bonifatius van maandag 1 maart. Eerder al, op zondag 29 februari, sprak Broekhoff met het partijbestuurslid der SDAP J.W. Matthijsen, die hem meedeelde de staking als verloren te beschouwen. De 'Federatie' was al niet meer bij machte stakingsgelden uit te keren en Matthijsen zei hem te verwachten dat de 'Centrale Bond' niet de schuld zal krijgen van de nederlaag. Uit een eveneens geheim verslag van de CID blijkt dat voorzitter Drop op de huishoudelijke vergadering van de 'Centrale Bond' van 6 maart felle aanvallen doet op de 'Federatie' die hij omschrijft als een 'communistisch complot'.

Op 5 maart tekent minister Aalberse in zijn agenda op: 'Gisteren was Stenhuis weer bij me. Hij deelde me meede, dat Wijnkoop geld uit Zweden (eigenlijk uit Rusland) had gekregen. De Federatie kon daardoor weer drie weken blijven uitkeeren. Hij moest nu voor den Centralen Bond ook geld krijgen, en zou daarvoor de volgende week woensdag een soort vakvereenigingscongres bijeenroepen, om door een scherpe rede de menschen wakker te maken. De strijd zou scherper worden..' Stenhuis deelt de minister verder mee, dat de publieke opinie nu pressie op de regering zou kunnen gaan uitoefenen om als bemiddelaar op te treden. Inderdaad blijkt uit de berichtgeving van de vertegenwoordiger van de Nederlandse regering in Zweden, Salomonson, dat Sneevliet via Sebald Rutgers gelden moet hebben ontvangen uit Rusland al is onduidelijk of dit een lening danwel een schenking betreft. De weg via Zweden heeft hoogstwaarschijnlijk te maken met de persoon van F. Ström, die te Stockholm het Scandinavisch Bureau van de Komintern beheert en die een relatief open verbinding met Moskou bezit.
 
Uit verdere verslagen van de CID komt naar voren, dat de dienst gedurende de gehele stakingsperiode bijeeenkomsten van zowel Centrale Bond als de Federatie frequenteert. En passant wint de dienst inlichtingen in ten aanzien van de BvRSI, die zich inspant gelden voor de stakers in te zamelen. Op 12 april verwijst de CID naar een kennelijk onderschepte brief van de BvRSI van 31 maart, waarin wordt gesteld dat op de huishoudelijke vergadering van 14 maart besloten is f 10.000 bijeen te brengen voor de stakers. Het CID-rapport maakt ervan gewag dat enkele aanwezigen ervoor passen de gevraagde 3% van hun inkomen voor dit doel af te staan. Over de weigerende J. Rogge wordt gemeld, dat deze 'uitgever is van het tijdschrift "De Nieuwe Tijd", dus een volbloed revolutionair'. Een dag later meldt de CID, dat 'Miss Pankhurst' - i.e. Sylvia Pankhurst - aan secretaris Heleen Ankersmit van de BvRSI meldde, dat ze in Engeland conform de afspraak direct contact heeft gezocht met de Transport- en Zeeliedenbonden. Op 28 april meldt de minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen Th.J. de Visser aan burgemeester Tellegen, dat de onderwijzer W.A. van Liefland lid is van de BvRSI 'welke bond zich vrijwel geheel op het standpunt der Communistische Partij stelt'. De minister verzoekt daarom de burgemeester 'om toezicht te doen houden op de gedragingen van dien onderwijzer en mij, waar noodig, met Uwe bevindingen in kennis te stellen'. Zeer in de belangstelling van de CID staat ook de CPN. Te Kerkrade bijvoorbeeld 'verslaat' de Inlichtingendienst op 13 maart de huishoudelijke vergadering van de partij en in Amsterdam worden vrijwel alle huishoudelijke vergaderingen bezocht. Zo tekent de CID op 15 april in kromme bewoordingen het volgende congresvoorstel op uit de mond van Wijnkoop: 'Het congres besluit naar aanleiding van besprekingen op de conferentie van de derde Internationale te Amsterdam gehouden, dat aan het partijbestuur wordt opgedragen, dat maatregelen zullen worden genomen om in fabrieken, mijnen en werkplaatsen alsmede onder de landarbeiders Sovjets zullen worden gevormd'.

Verdere lotgevallen van Het Bureau
Na de enigszins chaotisch verlopen internationale conferentie, scheidt het Amsterdams Bureau nog diverse oproepen en manifesten af. Op 27 maart 1920 drukt De Tribune een Manifest af van het 'Uitvoerend Comité' van het Bureau, ondertekend door Roland Holst, Rutgers en Wijnkoop, waarin de Engelse, Franse en Belgische proletariërs wordt opgeroepen zich niet te lenen voor strijd tegen de Duitse broeders. De toekomstige Duitse Revolutie zal een samengaan verwekken van Sovjet-Rusland met de Duitse Radenrepubliek en het hangt van vermelde proletariërs af of dit levende realiteit wordt. Het stuk eindigt met: 'Leve de wereldrevolutie en de algemeene Wereldrepubliek der Arbeidersraden'. Op 3 april publiceert het Bureau een bericht ten gunste van het zenden van levensmiddelen naar de stakers in het Roergebied, een oproep die op 23 april wordt herhaald. Drie dagen later roept het Bureau op om de Eerste Mei een internationale demonstratieve staking te organiseren ter defensie der Sovjet-Republiek. Op 21 en 24 april volgen oproepen aam de Transportarbeiders om schepen van en voor Japan te boycotten, vanwege de 'verraderlijke aanval' van Japan op Sovjet-Rusland. Op 26 april somt het Bureau de condities op, waaraan de Landelijke Federatie van Sociaal-Anarchisten in Nederland moet voldoen om tot de Komintern te kunnen toetreden. Symptomatisch voor de linkse opstelling van het Bureau, is het stelling nemen op 30 april tegen een oproep van het WES, de KAPD niet toe te laten tot de Comintern.

Inderdaad is het de te links geachte opstelling van het Amsterdams Bureau, die het EKKI op 25 april doet besluiten tot opheffing ervan over te gaan. Terwijl Roland Holst op 7 mei 1920 tegenover Rutgers gewag maakt van de opheffing, duurt het tot de 14e mei eer De Tribune er melding van maakt. Het blad verwijst naar een bericht in het Zweedse zusterorgaan Folkets Tagblad Politiken van 6 mei, waarin wordt meegedeeld dat per draadloos bericht uit Moskou van 4 mei de zaak uit de doeken is gedaan. In dit bericht valt te lezen, dat op een vergadering van het EKKI met vertegenwoordigers van de Zweedse en Noorse Communistische Partij scherpe kritiek is geuit op de houding van het Bureau ten aanzien van het parlementaire wapen en de reformistische vakbonden. Het EKKI besloot het mandaat van het Bureau te annuleren en zijn functies over te dragen aan het WES. De Tribune put zich vervolgens in een vloed van artikelen uit de gewraakte rol ten aanzien van parlement en vakbonden te ontkennen. Op het Komintern-congres (17 juli tot 7 augustus 1920) evenwel verwijt Lenin de Hollandse partij sektarisch links-radicalisme en het kost Wijnkoop er de grootste moeite Lenin te bewegen in een latere, Engelstalige, druk van diens 'Kinderziekte'-brochure de CPN van deze beschuldiging te vrijwaren. Naderhand gaat de CPN-top ertoe over de koers van de Amsterdams Bureau op het conto te schrijven van Pannekoek en Gorter die worden getypeerd als 'on-Marxistische dogmatici' die ter conferentie niemand vertegenwoordigden dan zichzelf en brutaalweg de Russische communisten durven kritiseren. Voor Pannekoek betekent de opstelling van zowel 'Moskou' als de zich er tenslotte aan conformerende CPN-leiding dat hij het in de CPN voor gezien houdt. Samen met Gorter treedt hij na het CPN-congres van november 1921 uit de partij en bekent zich voorgoed tot het radencommunisme, dat Sovjet-Rusland beschouwt als een staatskapitalistische formatie en als een sta in de weg voor de wereldrevolutie.

Sebald Ritgers en echtgenote Bartha Mees in 1955, IISG.

Activiteiten van Rutgers na opheffing van het Amsterdams Bureau
Hoewel Rutgers de linkse standpunten van het Amsterdams Bureau aanvankelijk verdedigt, bezwijkt hij tenslotte voor de wensen van Moskou. Dit blijkt overduidelijk uit zijn brochure uit 1920 over Sovjet-Rusland, waarin onvoorwaardelijke solidariteit wordt uitgesproken met het bolsjewistische regiem: 'Het grootsche van de Russische revolutie staat als een rots te midden van een zee van middelmatigheid en onmacht'.

Na de opheffing van het Amsterdams Bureau verblijft Rutgers nog enige tijd in Nederland. Hij besteedt deze resterende periode aan de definitieve liquidatie van het Bureau, om daarnaast contact te leggen met de 'Nederlandsche Federatie' te Rotterdam die spionageactiviteiten zou moeten organiseren voor, naar het zich laat aanzien, de nieuwe Sovjetstaat. Op 28 augustus bericht Bouwman, wiens NAS op dat moment sympathiseert met Sovjet-Rusland, aan Rutgers met medebestuurders van de Nederlandsche Federatie te hebben gesproken 'over het tijdelijk aanstellen van een onzer kameraden, om controle uit te oefenen op eventueele vervoer van munitie hier ter stede'. Bedoelde persoon is iemand van 'de Zeeliedenvereeniging', die ook propaganda verricht 'in de havens' voor 'onze Zeeliedenorganisatie' en die voor de 'controle' f 35 per week ontvangt. Rutgers tekent op dit schrijven aan: 'f 850 voor één of meer personen ter controle vervoer van munitie en eventueele verspreiding van een manifest'. Uit de verdere correspondentie komt naar voren dat met de spionerende kameraad G.J. Vos wordt bedoeld, wonende West-Zeedijk 11a te Rotterdam, die Rutgers op de hoogte brengt van 'vervoer van wapens of ammunitie'. In een brief van 13 september somt Vos de door hem op diverse schepen aangetroffen wapens op en deelt met betrekking tot een naar IJmuiden vertrokken schip - 'de lichter Hendrik' - mee, 'tot op heden van de IJmuider kameraden geen nadere berichten ontvangen [te hebben]'. Ook heeft hij contact gelegd met verbindingspersonen te Amsterdam en hij merkt op bericht te zullen ontvangen zodra wapens de Hembrug verlaten. Die morgen is een tjalk met 'machinegeweren en geweerpatronen' vertrokken en 'gemeerd aan de Marinewerf'. De volgende dag, zo heet het, wordt vermoedelijk bericht ontvangen over de precieze lading, waarbij Vos opmerkt dat wapenladingen over het algemeen herkenbaar zijn aan de 'soliede, speciaal stevige afwerking' van de kisten. Tenslotte deelt hij Rutgers mee, dat De Tribune de havenarbeiders moet oproepen 'dit lugubere goedje' niet te verwerken.

Van vermelde Vos zijn nog drie verdere brieven bewaard, met buitengewoon nauwkeurige informatie over wapentransporten. Uit de brieven blijkt ook, dat hij bij zijn speurwerk niet geringe risico's moet hebben gelopen. Zo meldt hij op 15 september over een transport door de Amerikaanse SS 'Shout Pole' van twee kisten explosieven: 'Het gelukte mij niet toegang te verkrijgen tot de loods van Thomson's havenbedrijf, waar de lading opgeslagen werd'. Twee weken geleden, zo zegt Vos vervolgens, ontving hij uit 'Den H.' een anoniem schrijven 'meldende [dat] de vliegtuigenfabriek "Amsterdam" (vermoedelijk werd Trompenburg bedoeld) vliegtuigen gereed maakte, tot verzending naar Polen'. Een verzoek aan de metaalarbeidersorganisatie 'ter controleering' leidde echter tot niets. Wel ontving hij 'heden' van Lansink Jr. [B. Lansink is voorzitter van het NAS en redacteur van zijn orgaan De Arbeid; H.B.] bericht over de merken van de kisten en Vos contacteert 'zijn collega Markman, bestuurslid metaalarbeidersbond' die via de Amsterdammer 'Rousseau' probeert meer informatie te krijgen. Voorts wendde hij, Vos, zich voor nadere informatie 'tot personen, meer direct bij de aanmaak en het vervoer van ammunitie betrokken'. Vos zal, samen met Bouwman, een Manifest opstellen 'speciaal voor de stopzetting van wapens, vervoer etc.'

Op 22 september meldt Vos geprobeerd te hebben de verwerking van wapentransporten te verhinderen, maar dat het mislukte omdat de 'Centrale Bond' weigerde mee te werken. In de laatste brief van 4 oktober meldt Vos vorige week te zijn getipt, dat 'aan de Staatsspoorkade (einde Spoorhaven alhier)' dynamiet wordt verwerkt: 'Een ter plaatse ingesteld onderzoek bevestigde dit. Naderbij komen was verboden. Een politieagent had strikte orders, een ieder op minstens 50 meter van de losplaats verwijderd te houden'. Vos vernam van de 'Centrale Bond' dat dit soort transporten bestemd is voor de Staatsmijnen te Limburg. Edo Fimmen stuurde bericht, dat grote hoeveelheden wapens en ammunitie door de Noordzee, langs het Kieler kanaal vervoerd worden. Vos sluit af met de verzuchting, dat het de transportarbeiders 'mangelt' aan activiteit. Rutgers vertrekt einde 1920 uit Nederland naar Italië, waar hij na enkele maanden door de autoriteiten wordt uitgewezen om vervolgens verder te reizen naar Moskou, waar hij in 1921 als gast deelneemt aan het derde Kominterncongres. Hij weet Lenin en Boecharin te enthousiasmeren voor de ontwikkeling van steenkoolmijnen en een staalfabriek in Siberië. Hieruit ontstaat de befaamde 'Autonome Industriële Kolonie' te Kemorovo in het Koetznetskgebied, waar verschillende Nederlanders werkzaamheden verrichten. Rutgers, die het communisme altijd trouw zal blijven, keert in 1938 naar Nederland terug wanneer Stalins terreur zich ook tegen buitenlanders gaat keren. De CPN slaat definitief de weg in van onderwerping aan de door Moskou gedecreteerde politiek. Het duurt tot ver na de Tweede Wereldoorlog eer de partij zich (enigermate) aan de knellende greep van het rode Mekka weet te ontworstelen.

Bronnen
Archief Aalberse: Rapporten van de CID (Katholiek Documentatiecetrum Nijmegen: KDC).
Archief Aalberse: Dagboeken Aalberse (KDC).
Archief Aalberse: Rapporten en Persoverzichten vertegenwoordiger Nederlandse Regering (KDC).
Archief Exekutivkomitee der Kommunistischen Internationale (Rossiskij Tsentr Chranenija Izoetsenija Dokoementov Nowejsej Istorii: RTsChIDNI. In: IISG).
Archief ‘Kabinet van den Burgemeester’ (Gemeentelijk Archief Amsterdam).
Archief Wijnkoop
(RTsChIDNI ).

'Dokumente der III. Internationale', Kommunismus. Zeitschrift der Kommunistischen Internationale für die Länder Südosteuropas (vanaf Heft 23 luidt de ondertitel: 'Zeitschrift der Kommunistischen Internationale'), 1e Jahrgang, 1./2. Heft, 1 Februar 1920, p. 338.
'Dokumente der III. Internationale. Bulletin des provisorischen Amsterdammer Bureau der Kommunistischen Internationale.--Gründung eines historischen Archivs die Weltrevolution und die Dritte Internationale betreffend', in: Kommunismus, 1e Jahrgang, 12./13. Heft, 3 April 1920, pp. 384-385.
Olink, Hans, De vermoorde droom. Drie Nederlandse idealisten in Sovjet-Rusland. Amsterdam, 1993.
Roland Holst, H., 'Announcement. For the provisional Amsterdam Bureau', Bulletin of the Provisional Bureau in Amsterdam of the Communist International, no. 1, february 1920.
Roland Holst, H., 'Documents concerning the International Conference at Amsterdam', Bulletin of the Sub-Bureau in Amsterdam of the Communist International, no. 2, March 1920.
De Tribune.
Trincher, K. en G.C. Trincher-Rutgers, Rutgers. Zijn leven en streven in Holland, Indonesië, Amerika en Rusland. Moskou, 1974.
Voerman, G., 'Bolsjewieken, Tribunisten en het Amsterdams Bureau van de Komintern (1919-1920)', in: G. Voerman (red.) Jaarboek Documentatiecentrum Nederlandse Politieke Partijen 1996. Groningen, 1997, pp. 129-155.
Voerman, G., De meridiaan van Moskou. De CPN en de Communistische Internationale (1919-1930). Amsterdam/Antwerpen, 2001.