Arno Bornebroek

‘Aardsgezindheid en wereldse bezorgdheid’

Zendingsbrieven voor de arbeidersbeweging



‘Een Rotterdamsche vriend [..] begrijpt niets van al het sociale gedoe en minder dan niets van Christenen, die daaraan meedoen. Hij schrijft mij dus brieven. Ik antwoord hem. Het eene woord haalt het andere uit: er komen vijftien brieven. Wat doet hij? Hij loopt er mee naar dr. A.F. Krull – geen dokter maar een dominee – en die laat ze drukken nota-bene in de …. “Kerk”-bode. Enfin, toen ik het zag, was het gebeurd.’ 

Zo begint de brochure Brieven over de arbeidersbeweging die in 1919 bij uitgeverij G.J.A. Ruys te Utrecht verscheen. Nu de brieven eenmaal gepubliceerd zijn, vervolgt de auteur die zich Socius noemt, staat niets een verdere uitgave in de weg. En de brochure verschijnt. Dat het ook werkelijk zo gegaan is, kan betwijfeld worden. Waarschijnlijker is dat een columnist, zoals het nu genoemd wordt, zijn ‘brieven’ in de kerkbode publiceerde. Uiteraard met de instemming van de predikant, dr. Krull. Wat behelst de brochure, wie zijn Krull en Socius, en wat is de betekenis van deze kleine brochure voor de christelijke arbeidersbeweging?

Oproep tot meedoen
Socius richt zich tot de orthodoxe christenen, die niet veel van het aardse, tijdelijke, gedoe moeten hebben. Deze christenen gaat het om hun ‘zieleheil’, hun zoektocht naar het koninkrijk Gods. Het eeuwige is ver verheven boven het tijdelijke. Zo valt te lezen in Mattheus 6 vers 19-34 die handelen over ‘Aardsgezindheid en wereldse bezorgdheid’. Daar wordt opgeroepen tot een keuze want de christen kan niet én God dienen én de Mammon. Kiest men voor God, dan zijn er geen zorgen meer voor de dag van morgen. Voor hun zal dan gezorgd zijn. Het is een bijbeltekst die oproept tot maatschappelijke passiviteit. Deze christenen staan als het ware met de rug naar de maatschappij. Hiertegen verzet Socius zich. Hij vraagt hun: ‘Eischt Christus nu werkelijk, dat een flinke kerel van pakaan al het werk onaangevat laat om over zijn ziel te gaan zitten denken?’ Volgens de auteur is meedoen in de maatschappij het parool, want, zo houdt hij zijn broeders voor: ‘een machine kunt ge niet missen; maar zonder stoom doet gij er niets mee’. Zo is het ook met wetten en organisaties in de maatschappij, het blijven dorre woorden en koude dingen. Wat ze nodig hebben is stoom, een geestelijke kracht om ze tot leven te wekken. Zie hier de werkelijke taak: het immateriële en het materiële moeten samen gaan. Kortom: de christenen moeten aan het maatschappelijk leven deelnemen.

In de hoop dat hij de christenen ‘die uit Gods hand leven en Zijn koninkrijk zoeken’ overtuigd heeft, gaat Socius verder. In de volgende brieven vertelt hij wat een kapitalist en kapitalisme zijn. Het is ook moeilijk, al die begrippen. ‘Want met die woorden wordt geflodderd, m’nheer, dat het een lust is’. Maar Socius doet zijn best en voegt er nog andere begrippen aan toe: arbeider, arbeidersbeweging, sociaal en socialist. Bij de laatste twee begrippen is het op-passen geblazen. Om twee redenen. De belangrijkste is wel dat de orthodoxe lezer de brochure weglegt voordat hij de brief ten einde gelezen heeft. Mensen schrikken van het woord sociaal, ‘Zij krijgen kippenvel, als zij het woord socialist hooren’ Maar de begrippen moeten ook gescheiden blijven, want een sociaal christen en het sociaal christendom hebben niets uit te staan met een socialist of socialisme.

Waarom is er een arbeidersbeweging nodig? Niet om tegen het kapitalisme te strijden. Er is iets veel erger, volgens Socius. De machines worden niet moe. Er kan nu dag en nacht, maar ook zondags!, gewerkt worden. De arbeider niet. Maar nu ook vrouwen en kinderen een heveltje kunnen omzetten om de machine te bedienen, ontstaat er kinder – en vrouwenarbeid. Daar ligt de bedreiging door het kapitalisme. Dat is nu de sociale kwestie. Het kernpunt van de arbeidersbeweging is de vraag: vrij of slaaf? Natuurlijk is de (christelijke) arbeider vrij, maar hij is ook strikte gehoorzaamheid schuldig aan zijn patroon. Geduldig probeert Socius dit dilemma uit te leggen, ervan bewust dat het moeilijk te begrijpen is, daarom adviseert hij: ‘lees dus dezen brief net zoolang, totdat gij de hoofdzaak gezien hebt’. Want de oplossing van deze paradox zijn de arbeidsvoorwaarden waarin de rechtspositie van ‘onze’ mannen worden vastgelegd. Om tot goede arbeidsvoorwaarden te komen is overleg nodig. Binnen de grote ondernemingen kan niet overlegd worden zoals dat vroeger in kleine bedrijven wel het geval was, welnu daarvoor is er … de arbeidersbeweging, de vakorganisatie!

Het tijdsgewricht van Socius
De brochure verscheen zoals gezegd in 1919, één van de meest bewogen periodes uit de arbeidersbeweging. De Eerste Wereldoorlog met zijn schaarste en aardappeloproer was net voorbij. Internationaal dreigden de socialisten en de communisten de macht te grijpen. En ook dichter bij huis waren de effecten van de onrust merkbaar. Om kippenvel van te krijgen. De Nederlandse regering reageerde snel en effectief. Er werd een inlichtingendienst opgericht om het revolutionaire gespuis in de gaten te houden, er kwam een Antirevolutiewet, sociale wetten werden versneld ingevoerd en in de Hoge Raad van de Arbeid werd gepoogd de sociale tegenstellingen te pacificeren.

Niets van dit alles is terug te vinden in Brieven over de arbeidersbeweging, alsof het in een andere tijd geschreven is. Slechts de angst voor begripsverwarring – sociaal voor socialist – zou met veel goede wil terug te voeren zijn op Troelstra’s onbezonnen actie van een jaar eerder. Het lijkt of de brochure ‘met de rug naar de maatschappij’ geschreven is, alsof het een intern stuk voor christelijke beweging is dat los staat van de actuele ontwikkelingen.

Op de achterkant van de brochure staat dat het mede een uitgave is van de Brochurenhandel CNV. Het in juni 1921 verschenen Negende Jaarverslag van het CNV 1919-1920 biedt nadere informatie. Het jaarverslag meldt dat naast diverse eigen uitgaven de Brochurehandel CNV ‘o.m. aangekocht (heeft) een groot aantal exemplaren van: Socius, “Brieven over de Arbeidersbeweging”, een zeer interessante brochure.’ Hieruit valt af te leiden dat de brochure niet door een CNV-propagandist geschreven is. Het CNV zag in het boekje een goede mogelijkheid om in bepaalde streken waar hij zwak vertegenwoordigd was propaganda te bedrijven. Het kwam de christelijke vakcentrale zeer gelegen, want de pogingen om gesalarieerde propagandisten aan te stellen, waren voorlopig gestrand op een gebrek aan geld. Het zojuist opgericht Propagandafonds had in februari 1919 f 1652,50 in kas in plaats van het streefbedrag van honderdduizend gulden.

De brochure werd een bestseller. In 1919 verkocht de vakcentrale 716 exemplaren en de christelijke besturenbonden verkochten er nog eens 121. (het boekje was in september uitgekomen). Het jaar erop waren de cijfers respectievelijk 1215 en 660. Ter vergelijking: van de gemiddelde CNV-uitgave werd slechts enkele tientallen verkocht. Zelden kwam een brochure boven de honderd exemplaren uit. Eén zo’n goed verkopen de titel was Voor het sociale leven dat 1938 maal over de toonbank ging in 1919 en een jaar later 289 keer. Interessant in deze verkooplijst zijn de cijfers van C. Smeenks boek Een held in volle wapenrusting. A.S. Talma en zijn arbeid. Deze hagiografie over de grote held van de christelijke vakbeweging – Talma was nog maar net gestorven in 1916, het boek verscheen één jaar later – vond geen aftrek bij de christelijke arbeiders. Over 1919-1920 werden 48 exemplaren verkocht. Volstaan kan wor-den met de constatering dat Brieven over de arbeidersbeweging een bestseller was, die nog zeven herdrukken beleefde. Dit succes proefde naar meer en dat kwam er. In 1920 en 1921 verschenen nog twee brochures van Socius: Brieven over den klassenstrijd (1920), Brieven over christen en socialist (1921). Zelfs een Duitse vertaling van de brieven uit 1921 kwam er, al moest Socius zijn naam ook vertalen: Briefe über den Klassenkampf von Sozius (Vom holländischen Verfasser erlaubte und durchgesehene deutsche Ausgabe).

Wie is Socius?
Het is waarschijnlijk de oud CNV-bestuurder en geschiedschrijver van het CNV Herman Amelink geweest die als eerste het pseudoniem in 1950 in het openbaar prijs gaf. Socius was Jan Rudolph Slotemaker de Bruïne onder meer de schrijver van de beroemde Christelijk sociale studiën, De arbeidersbeweging: een studiehandleiding en De kerk en het socialisme. Vooral de Christelijk sociale studiën hebben een belangrijke rol gespeeld in het zelfvertrouwen van de christelijke vakbeweging. In 1908 verscheen het eerste deel dat als een ideologisch fundament werd gezien; een handleiding voor vakbondskader en vakbondsbestuur. In de loop der jaren groeide het uit tot een vierdelige serie wijdlopige beschouwingen over de geschiedenis en de plaats van het christelijk sociaal denken en de christelijk sociale beweging in Nederland en Nederlands-Indië.

Slotemaker was zoals zo velen uit de eerste generatie van de christelijke vakbeweging een predikant. Voor de in 1869 geboren Slotemaker verliep zijn leven aanvankelijk zonder grote wendingen. De uit een keurige familie afkomstige jongeman doorliep het gebruikelijke onderwijs en ging studeren in Utrecht, waar hij zijn studie afsloot met een promotie in 1894. Hij werd vervolgens beroepen in de kleinere hervormde gemeenten. Eerst in Haulerwijk in Friesland, daarna in Beilen (1897), waarna de grotere steden volgden, Middelburg, Nijmegen om in 1907 weer terug te keren in Utrecht. In het Friese plaatsje Haulerwijk trof hij de armoedige omstandigheden aan zoals die toentertijd in de veenstreken normaal waren. Hij kwam hier in aanraking met de socialisten waaronder Jan Schaper, één van de oprichters van de SDAP. De weg naar de vakbeweging was daarmee niet geplaveid. Slotemaker was geen voorstander van een christelijke vakbeweging of van christelijke politiek. Wel was hij doordrongen van de noodzaak om iets te doen aan de arbeidsomstandigheden.

Die mogelijkheid deed zich voor in Middelburg waar een afdeling van de Christelijk Nationale Werkmansbond was opgericht. Deze bond verzette zich sterk tegen Patrimonium dat door de gereformeerden werd overheerst. Daar zaten de aanhangers van Abraham Kuijper, de scheurmaker, die in 1886 uit de Nederlands Hervormde Kerk waren gestapt. Dat waren de ‘revolutionaire’ christenen die brutaal op het sociale terrein stapten en luid van zich lieten horen. Dat was niets voor de deftige, burgerlijke hervormden. Zij zochten de oplossing niet in de verandering van de arbeidsomstandigheden maar in wederzijdse ondersteuning, het oprichten van fondsen die uitkomst boden bij calamiteiten. Ze sloten daarmee aan bij de bestaande praktijk en opvattingen van de negentiende eeuw. Zo sloop de tweedeling de christelijk-sociale beweging binnen: de traditionalisten tegenover de vernieuwers. De hervormde Slotemaker de Bruïne werd redacteur van het blad van de Christelijk Nationale Werkmansbond dat de toepasselijke naam Voorzorg droeg.

Het bijzondere aan Slotemaker is dat hij er geen vastomlijnde ideeën op na hield. Hij was zoekende en liet zich vaak door de praktijk overtuigen. Zo heeft bijna elke gemeente waar hij diende een belangrijke vormende rol gespeeld in zijn ontwikkeling. Het maakt Slotemaker sympathiek. In Haulerwijk, maar ook in Beilen, werd hij betrokken bij het sociale vraagstuk, in Middelburg leidde dit tot actieve deelname aan de arbeidersbeweging en in Nijmegen zou een nieuwe fase aanbreken. In zijn nieuwe standplaats Nijmegen kwam Slotemaker in contact met de Protestants Christelijke Bond van Spoor- en Tramwegpersoneel, die als reactie op de spoorwegstaking van 1903 was opgericht. Het vakbondje leidde een kwakkelend bestaan, mede omdat er een hervormde variant bestond die zich bij de Christelijk Nationale Werkmansbond had aangesloten. Dit ging Slotemaker te ver. In 1905 overwon hij de kerkelijke, sociale en strategische verschillen en legde de basis voor een fusie tussen beide bonden, omdat ‘het Christelijk beginsel, dat ons allen gemeen is, tot samenbinding moet brengen’. Het was het begin van de opleving van wat later de Vervoersbond CNV werd. Maar het was vooral ook een belangrijk keerpunt in Slotemakers leven. De man die geen voorstander was van een christelijke vakbeweging, was er nu mede grondlegger van geworden. Meer en meer raakte hij overtuigd van de noodzaak van een aparte christelijke vakbeweging en zette hij zich hier zowel praktisch als theoretisch voor in en groeide daarmee uit tot een belangrijk voorman van het CNV.

In de politiek vond Slotemaker zijn Waterloo, want uiteindelijk was hij er ook van overtuigd geraakt dat christelijke politiek wel degelijk bestaansrecht had. Voor de CHU trad hij toe tot de Tweede Kamer en enkele van de kabinetten Colijn. Als minister van Arbeid, Handel en Nijverheid (1926-1929) voerde hij nog de eindeloos uitgestelde Ziektewet in. Daar kon men nog de oud-vakbondsman herkennen. Maar zijn tweede ambtstermijn op Sociale Zaken (1933-1935) werd een treurige vertoning. Als een visieloze bewindspersoon liep hij klakkeloos achter Colijns hardvochtige bezuinigingspolitiek aan. Bij de christelijke arbeidersbeweging had hij het geheel verbruid. Toen hij in 1935 naar Onderwijs overstapte werd hij sarcastisch Slotemaker de B. genoemd, want de ruïne had hij op Sociale Zaken achtergelaten.

De betekenis
Terug naar de brochure Brieven over de arbeidersbeweging. Tegen de achtergrond van het voorgaande krijgen de brieven van Socius/Slotemaker hun betekenis. In Rotterdam lag het hoofdkwartier van de hervormde Christelijk Nationale Werkmansbond, daar had de fondsenbond de meeste leden en was de weerstand tegen het ‘gereformeerde’ CNV het hardnekkigst. Het CNV groeide als kool en telde rond 1918 al zestigduizend leden, daar kon de Werkmans-bond niet tegen op. Sterker, meer en meer afdelingen van de Werkmansbond, die zich wel op het terrein van de arbeidsverhoudingen wilden begeven, gingen over naar het CNV. De groei naar eenheid in de protestants-christelijke vakbeweging was nauwelijks meer tegen te houden.

In 1918 werd op de jaarvergadering van de Werkmansbond deze tendens ondersteund met de uitspraak dat men afzag van het oprichten van eigen vakorganisaties. Het werd niet met zoveel woorden gezegd maar de intentie was duidelijk: voor het behartigen van vakbelangen moest men naar het CNV.

Dat gebeurde dan ook, maar niet iedereen is in zo’n situatie meteen overtuigd. Er is nog massage nodig om de ‘traditionalist’ te ‘vernieuwen’, om van de fondsenman een vakbondsman te maken. De Rotterdamse hervormde predikant A.F. Krull (1870-1942) zag de noodzaak ervan in. Hij stond bekend als een sociaalvoelend dominee, die zich sterk inzette voor hulp aan de armen. Het wijkcentrum ‘De Samaritaan’ kwam er mede door zijn inzet. Hij kreeg in Rotter-dam bekendheid door het vertonen van ‘christelijke verantwoorde films’. Wat dat ook moge zijn. Beide predikanten waren leeftijdsgenoten en geestverwanten. Zij vonden elkaar in de poging de orthodox hervormden te winnen voor de christelijke vakbeweging: in vijftien brieven. Zij slaagden, het werd een succes.

Literatuur
A. Bornebroek, Route van onafhankelijkheid. Uit de geschiedenis van de Vervoersbond CNV. Houten 1998.
Negende Jaarverslag CNV 1919-1920. Utrecht 1921.
Socius, Brieven over de arbeidersbeweging. Utrecht 1919
‘A.F. Krull’, in: Biografisch lexicon voor de geschiedenis van het Nederlands Protestantisme deel 2. Kampen 1989.
‘J.R. Slotemaker de Bruïne’, in: Biografisch lexicon voor de geschiedenis van het Nederlands Protestantisme deel 2. Kampen 1989.