Arno Bornebroek

Het wonderlijke en avontuurlijke leven van een anarchist

‘Zie je dan niet in, dat je op een doolweg bent en je je jonge leven vergooit’, vraagt de politietolk op een Parijs politiebureau aan de anarchist Piet Honig, die kort daarvoor opgepakt was met in zijn bezit een pistool en een handleiding voor het maken van bommen. De arrestatie betekende het einde van Honigs anarchistische revolutie in Frankrijk. Hij werd het land uitgegooid en kwam bij zijn kameraden in Brussel terecht.

Vanuit burgerlijk perspectief had de politietolk gelijk. Honig heeft niet veel van zijn leven gemaakt. Hij koos voor de vrijheid en kreeg de armoede. Hij zwierf van Rotterdam naar Brussel en Parijs, en weer terug, woonde nog jaren in Mechelen en Leuven, en stierf alleen en arm in Utrecht. Hij verbleef in kleine achteraf logementen of verhuisde uit geldgebrek van het ene kot naar het andere krot, een minimum aan bezittingen met zich meezeulend. Soms was hij nauwelijks in staat zijn gezin te onderhouden. Zijn vrouw moest dan terug naar Nederland om onderdak te vinden bij familie of kennissen. Een treurig en uitzichtloos bestaan.

Honig zal zich echter meer herkend hebben in de verzuchting van een partijgenote: ‘De záák, de beweging eischt veel van ons, drukt zwaar op ons militanten’. Want Honig deed het voor ‘de zaak, de beweging’, hoe onduidelijk die ook was. Begonnen als socialist, kwam hij in anarchistisch vaarwater terecht. Ook hier was niet duidelijk wat onder de ‘zaak’ verstaan werd. Honig deed met enthousiasme mee, maar kwam pas in latere levensfases toe aan intellectuele en theoretische verdieping. Inmiddels was hij al door diverse stromingen meegesleurd: van sociaal-anarchisme, via anarchisme van de daad tot individueel anarchisme. Wat de ‘zaak’ dan ook precies moge zijn, een centraal thema dat zich uit zijn Herinneringen van een Rotter-damse revolutionair aan de lezer opdringt, is de vraag: wat bezielde Honig?

Avontuurlijk leven
Piet Honig (1866-1953) groeide op in Rotterdam, waar al spoedig ‘een zaadje van de opstand in het jeugdig gemoed’ gelegd werd. Op 17-jarige leeftijd werd hij ingewijd in de leer van de vrijdenkers. Hij verruilde de Nederduits Gereformeerde Kerk voor Domela Nieuwenhuis. De eerste taak van Honig was de colportage van Recht voor Allen, toentertijd geen ongevaarlijke werk. De agressie van de Rotterdammers bleef niet beperkt tot scheldpartijen, er werd met stenen gegooid en hij kwam met bloedend hoofd bij de partij terug. Trots vermeld hij dat er van de 50 exemplaren er 36 verkocht waren!

Maar niet alles in het dagelijkse partijleven was even opwindend. Voor een jonge man als Honig werd het soms als duf en humorloos ervaren. Hij zocht zijn vertier in het avond- en nachtleven van de Rotterdam Polderbuurt. Het levert een prachtig inkijkje op in het uitgaansleven van een Rotterdamse werkman aan het einde van de negentiende eeuw: Bier, gezang en (publieke) vrouwen vormen de smakelijke ingrediënten van de verhalen die Honig opdist. Als Honig zijn vriend in het gezelschap van een snolletje ziet, is het niet wat men denkt: ‘Ik wou beproeven of het niet mogelijk was, haar hier uit dit ellendige leven te halen en een beter be-staan te doen veroveren…’ De voormalige Amsterdamse wethouder Rob Oudkerk had er nog van kunnen leren.

Het lieve leven met de ‘vrouwtjes’ – vrouwen worden door Honig ook aangeduid met kind of meid – ging echter niet samen met het partijleven. Hij werd gemist en tot de socialistische orde geroepen; hij moest zich weer inzetten voor de ‘zaak’. Toen er 100.000 exemplaren van een pamflet naar Duitsland gesmokkeld moest worden, aarzelde Honig niet. Samen met een vriend en partijgenoot ging hij op stap. Een avontuurlijk drang viel hem niet te ontzeggen. Het kolderieke verhaal leest als een jongensboek tot het detail dat zij als indianen met een oor op de grond lagen om de voetstappen van de grenswachten te horen. Zij belanden uiteindelijk op de buik in de sloot, doorweekt van het water, de pamfletten drooghoudend als de grenswach-ten tergend langzaam passeerden. Gevaarlijk was deze jongensromantiek zeker, maar het ge-vaar werd getrotseerd door het hogere geloof. Als er afscheid wordt genomen, nadat de pam-fletten veilig bij de Duitse kameraad waren afgeleverd, klonk er in de doodstille nachtelijke grensstreek: ‘Hoch und lebe die Anarchie!’

Honig vermengde een aanstekelijk idealisme met naïviteit of misschien is romantiek een beter woord. Ontnuchterend was dan ook de 1 meiviering in Brussel. Hij trof er geen revolutionaire stemming aan, maar een optocht met rode vlagen onder politiebegeleiding! Alsof men onderweg was naar de kermis in plaats van zich voor te bereiden op de algemene werkstaking die de revolutie moest inluiden. Deze viering droeg reeds de kiem van de zuip- en lollekensdag die 1 mei uiteindelijk zou worden. En zuipen konden de Belgen. Tot onthutsing van Honig goten de collega revolutionairen zich vol met drank uit flessen en karaffen waar de portretten van de partijleiders opstonden. ‘En dát waren socialisten’! Mensen die beweerden de maatschappij beter te maken en zich gelijktijdig vol goten met ‘het maatschappelijk gif’. Honig vond het maar misselijkmakend.

Gelukkig rook het in Parijs meer naar kruit en dynamiet. Tegen de Fransen keek Honig op. Hij zag hen als het grote revolutionaire volk. De situatie was in Frankrijk wezenlijk anders. Er  werden geregeld anarchistische aanslagen gepleegd en de gepakte anarchist werd zonder par-don onder de valbijl gelegd. Om nog een andere reden werd Parijs voor Honig van belang. Hij ontmoette hier John Henry Mackay die zijn grote voorbeeld werd. Dit zou zijn anarchistisch wereldbeeld definitief beïnvloeden; hij sloot zich aan bij het individualistisch anarchisme. Zijn verblijf in Frankrijk was van korte duur; hij werd door de politie opgepakt en het land uitgezet.

De anarchistische beweging
Zo keerde Piet Honig terug naar Brussel, dat hij al eens was ontvlucht wegens illegaal plakken. Het lukte hem niet zijn leven in de hand te krijgen. Hij werd meegesleurd in de maalstroom van de beweging. Een leven in het schemer van legaal en illegaal, geen tijd om iets op te bouwen, permanente armoede en afhankelijkheid van anderen was zijn deel. Door Honig krijgen we een andere kant van de anarchistische beweging te zien. De theoretici, hun disputen en de tijdschriften spelen op de achtergrond, centraal staat het dagelijkse leven van een anarchist. Plakken, colporteren, vluchten, onderduiken, schuilnaam aannemen, de beweging bleek te bestaan uit een bonte verzameling van in armoede levende zwervers. Het zijn ‘frères de misère’. Om aan geld te komen was flessentrekkerij geen onbeproefd middel. Volgens de bezorger van Honigs Herinneringen, Bert Altena, waren de grenzen tussen de anarchisten en de oplichters flinterdun, zij begaven zich in hetzelfde schemergebied. Honig moest om deze reden volgens Altena ook een keer de benen nemen.

De beweging kende geen officiële structuur, alles werd door onderlinge contacten bijeengehouden. Elke anarchist had wel een adres op zak waar hij naar toe kon, en daar aangekomen was er wel een nieuw contactpersoon in een andere stad. De beweging werd door een netwerk van contacten bijeengehouden. Bewonderswaardig was de onvoorwaardelijke steun die men elkaar gaf. Ontroerend is het verhaal over Martha, de vurige revolutionaire, door het leven getekend en die op de vlucht bij Honig in zijn Mechelse woning onderdak vond. Het waren intensieve ontmoetingen van gelijkgezinden die doorgaans kort duurden. Daarna trok men weer verder om elkaar soms nooit meer, soms pas na jaren weer te treffen.

In hetzelfde Mechelen verschafte Honig onderdak aan Joseph Thioulouse, een in Spanje ernstig mishandelde anarchist. De eerste kennismaking is een wonderlijk verhaal. Toen Honig ’s ochtends om zes uur een stukje ging wandelen en een bank voor een café passeerde, kwam van onder de bank tot zijn verbazing een kleine man uitkruipen: ‘Hij zag er vuil, zwart en gehavend uit, kwam na even rondgezien te hebben op mij af en vroeg in het Fransch: “Monsi-eur s’il vous plaît, est ce que Monsieur Peter Stranger [schuilnaam van Honig] habite ici?”. “Oui, Monsieur, c’est moi-même!”’ Hij bleek een brief van een bevriende anarchist uit Brussel bij zich te hebben en zat een paar minuten later veilig en droog bij Honig thuis. Thioulouse, die om ontdekking te voorkomen ’s nachts van Brussel naar Mechelen was komen lopen, vertelde Honig het afgrijselijke verhaal van zijn martelingen. Een terreur die het geloof in het goede van de mens de grond in boort. Niet bij Honig die bleef geloven in de vrije mens in de vrije samenleving, hij gaf het christendom de schuld: ‘Heil! driewerf heil, de veredelde invloed van het kristendom op de moderne beschaving!’ Een theoreticus was Honig niet. De laatste hoofdstukken van zijn Herinneringen waarin hij zich aan theoretische bespiegelingen overgeeft zijn ook de zwakste delen van het boek.

Een metafysisch geloof in de mens hield Honig al die jaren staande. Of deze nu gevonden werd in het socialisme of anarchisme deed in wezen niet ter zake; het draaide om de mede-mens. De levenslange toewijding van Honig en zijn solidariteit ten opzichte van zijn mede-strijders waren de middelen om zijn ideaal te verwezenlijken. Maar aan het einde van het leven en twee wereldoorlogen later zag de maatschappij er niet veel beter uit. Honigs geloof in de vrije mens was dan ook geknakt: ‘Wel is alle geloof uit mij gevaren. Zoowel geloof aan de goddelijke en menschelijke rechtvaardigheid als aan ‘een in liefde en broederschap levende menschheid, in een ideale toekomst maatschappij’. Hij was ontheemd en voelde zich een vreemde in eigen land, misschien ook wel een vreemde in zijn eigen leven, zijn wereld was immers verdwenen. Honig is gedesillusioneerd, maar toch maakte hij geen verbitterde indruk. Er brandde nog ergens diep in hem een vlammetje dat hoop bood. Alles opgegeven kon hij niet, hij had nog een halm nodig om zijn leven niet nutteloos te laten zijn.

Herinneringen van een Rotterdamse revolutionair is voortreffelijk bezorgd en van een uitvoerige uitleiding voorzien door Bert Altena. Het is een fascinerend boek dat zich op verschillende niveaus laat lezen: als het verhaal van de anarchist die zijn leven gaf voor het ideaal en zijn teloorgang, als inkijk in de Rotterdamse arbeidersbeweging en arbeidersleven aan het einde van de negentiende eeuw, als een soms onroerend maar ook hard portret van de anarchistische beweging van binnenuit en als een avonturenroman. De wisselend stijl – vrouwen kijken met een traan in de ogen op naar de goeiige Piet – geeft het boek een authentieke glans.

Piet Honig Herinneringen van een Rotterdams revolutionair Bezorgd door Bert Altena. Utrecht 2005. € 25. Te bestellen via: kelderuitgeverij@xs4all.nl