Sjaak van der Velden

Poolse mijnwerkers in staking

Tijdens mijn onderzoek naar stakingen in Nederland ben ik nogal wat stakingen tegen gekomen in vakbondsbladen, kranten en obscure linkse blaadjes die nooit hun weg hebben gevonden naar de officiële statistieken van het CBS. Soms was het dan ook twijfelachtig of ik die conflicten wel in mijn database moest opnemen.

Bij minstens één staking was geen sprake van een dergelijke twijfel. In het Archief van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid vond ik politierapporten en brieven van de burgemeester van Kerkrade aan de Commissaris der Koningin in de provincie Limburg over een staking van Poolse arbeiders. Het betrof een staking van 76 ondergrondse mijnwerkers die op 23 april 1951 het werk neer hadden gelegd. Na ongeveer een week hervatten de meesten het werk en was de staking voorbij. Geen woord over deze staking in De Waarheid, in de NRC vond ik slechts een kort berichtje en het CBS nam hem niet op in de statistieken.

Mechanische kolenwinning in de jaren vijftig.

Naar de redenen waarom het CBS deze staking niet opnam, kunnen we slechts gissen. Gedurende de Eerste Wereldoorlog heeft om een ander voorbeeld naar voren te halen een zestal stakingen plaats gevonden van Belgische geïnterneerden die door het CBS bewust buiten de statistiek zijn gehouden. Het kan zijn dat dit is gedaan omdat het geen Nederlanders betrof die staakten, maar evengoed kan de reden zijn dat de arbeid van deze Belgen niet geheel ‘vrij’ was. Het waren uiteindelijk geïnterneerden. In zijn jaaroverzichten vermeldde het CBS wel dat deze stakingen niet zijn opgenomen, maar het waarom hiervan blijft in het duister. In het archief van het CBS is het conflict van de stakende Polen daarentegen in het geheel niet terug te vinden en het lijkt er dus op of de gegevens niet zijn doorgespeeld door het ministerie. De reden hiervoor is op zijn beurt eveneens niet te achterhalen, maar we kunnen ons er van alles bij voorstellen. Ook hier kan het feit dat de stakers buitenlanders waren een rol hebben gespeeld, maar het waren dan toch buitenlanders die gewoon in Nederland woonden. Twee van hen waren zelfs in Nederland geboren.... Het lijkt daarom niet erg waarschijnlijk dat dit de ware reden is geweest. Misschien moeten we het meer zoeken in schaamte. Schaamte over de behandeling die de stakers ten deel viel in een tijd waarin de Koude Oorlog tot volle wasdom begon te komen en vrijheid het paradepaardje van het Westen was.

Verslag van de staking
Op 23 april legde de middagploeg van de Polen die werkten op de Oranje Nassau II, Laura en Julia en de Domaniale het werk neer. De stakende mijnwerkers verbleven in het gezellenhuis Berenbosch, Berenbosweg 3 te Kerkrade. Ze waren ontevreden over het eten dat hen was voorgezet. Het was te zout en daardoor zouden ze ondergronds dorst krijgen.

Gezellenhuizen als Berenbosch waren reeds in de jaren twintig opgezet om de vele Poolse mijnwerkers die toen al in Limburg werkzaam waren, te huisvesten. Een goede beschrijving van hoe het er toen aan toe ging, geeft Versteegh, In een gezellenhuis woonden vrijgezelle mijnwerkers, die daarvoor een bedrag aan kost en inwoning betaalden. In Berenbosch woonden in 1951 de stakende Polen en 25 Nederlanders en mensen zonder nationaliteit. Onder de laatsten was een tiental voormalig politiek delinquenten die hun straf hadden uitgezeten en in de mijnen waren blijven werken. In de verwarring tijdens het uitbreken van de staking deden enkele Nederlanders ook mee, maar na een dag vonden de Polen het goed (!) dat dezen weer aan het werk gingen. Aanvankelijk eisten de stakers het ontslag van het gehele keukenpersoneel en de huismeester en bovendien betaling van de verzuimde uren. Na een gesprek met de Commissie Stichting Gezellenhuis Berenbosch (CSGB) bleef nog slechts één eis over: ontslag van de chef-kok. De gestaakte dag zou als onbetaald verlof worden toegekend.

Dit was voor de stakers echter niet genoeg en ze staakten verder. De bedrijfsingenieur van de mijnen Julia en Oranje Nassau dreigde ondertussen met ontslag voor alle stakers indien ze niet binnen drie dagen hun werk zouden hervatten. Op 25 april kwam de CSGB weer naar de stakers en riep ze een voor een bij zich om ze te wijzen op de consequenties van verder staken. Nadat de eerste drie mijnwerkers voor de commissie waren verschenen, waren de stakers het zat en kwam er niemand meer

Van een stakingsleiding was aanvankelijk geen sprake. Hier was sprake van een wilde of spontane staking in de zuivere betekenis van het woord en niet in de betekenis die daar in deze jaren veelal aan werd gegeven. In deze periode van overheidsdirigisme werden immers ook stakingen die werden uitgeroepen door niet-erkende vakbonden zoals de Eenheids Vak Centrale (EVC) en het Onafhankelijk Verbond van Bedrijfsorganisaties (OVB) ‘wild’ genoemd. Wel werd na een dag een commissie gevormd van vertrouwensmannen en de CSGB probeerde nu met deze commissie te onderhandelen. Het resultaat bleef echter hetzelfde: de stakers zetten hun actie voort. Commissaris van politie Geeraerdts concludeerde in zijn rapport van 25 april dat de directies van de Domaniale en de Oranje Nassau van plan waren de stakers te ontslaan, terwijl de directie van de Julia vanwege het arbeidstekort nog twijfelde. Op 26 april deed de CSGB een onderzoek naar de klachten over de chef-kok. De Commissie concludeerde dat er wel sprake was van tekortkomingen, maar deze rechtvaardigden geen ontslag van de kok.

Op maandag 30 april was de kogel door de kerk en ontsloegen de directies alle stakers. De commissaris van politie reageerde hier als volgt op in zijn rapport van die dag: 'hierdoor zijn de betrokkenen sedert vandaag zonder werk gekomen ergo ook zonder voldoende middelen van bestaan en vormen zij overigens een gevaar voor de openbare orde en rust in het Limburgse mijnbedrijf, althans is het niet denkbeeldig, dat door de nu ingetreden toestand de openbare orde en rust in het mijnbedrijf zal kunnen worden verstoord.'  Twaalf stakers werden met de hulp van de mijnpolitie direct aangehouden en ingesloten in het Huis van Bewaring. De andere stakers mochten het terrein van Berenbosch niet verlaten. Geeraerdts verzocht de Procureur-Generaal te ‘s Hertogenbosch in hetzelfde rapport: 'te willen bevorderen, dat genoemde personen, die als passant in het Huis van Bewaring te Maastricht worden ingesloten, uit Nederland worden verwijderd.'

Reeds een dag later verklaarden de directies dat de stakers terug mochten komen, mits ze terstond weer aan het werk zouden gaan. Een uitzondering werd gemaakt voor tien Polen die 'ook reeds voor de staking een ongedisciplineerde houding hadden aangenomen door willekeurige verzuimen'. Voor zover deze tien nog niet waren gearresteerd, werden ze alsnog aangehouden en ingesloten in het Huis van Bewaring. Een van hen zag kans zich aan aanhouding te onttrekken door te vluchten, maar ‘s avonds werd hij alsnog gearresteerd. De andere, voormalige stakers werden voor een groot deel overgeplaatst naar andere gezellenhuizen. Van de 66 gingen er 38 naar Eygelshoven en 16 naar Hoensbroek.

De staking was ten einde en het oproer neergeslagen.

Brief van de Burgemeester van Kerkrade over de ontvluchte Pool.

De gevangenen
Tien van de voormalige stakers zaten echter nog in het Huis van Bewaring in afwachting van hun deportatie. Op 23 mei mochten acht van hen weer aan het werk in de mijn Laura en Vereniging te Eygelshoven en daarom werden ze per die datum vrijgelaten.
1. Jozef Jajesniak, geboren 5-12-1918 te Kobylniki,
2. Franziszek Goszczynski, geb. 15-1-1923 te Leszno Wola,
3. Andrej Lis, geb. 25-11-1923 te Debica,
4. Bronislaw Kaczmarek, geb. 20-2-1925 te Wroclaw
5. Edwin Balcerowicz, geb. 3-9-1927 te Chojnice,
6. Jan Abatranski, geb. 15-8-1924 te Oleszki,
7. Stefan Lominski, geb. 10-10-1915 te Zaborowak en
8. Josef Rzepczynski, geb. 6-1-1924 te Krusin.

Uit het dossier blijkt niet wat zich in die drie weken allemaal heeft afgespeeld, maar het lijkt niet gewaagd te veronderstellen dat de directie de mannen terug nam omdat er een arbeidstekort heerste. De stakers waren zonder rechterlijke uitspraak flink gestraft en zouden zich mogelijk wel twee keer bedenken voor ze weer aan zo’n avontuur zouden beginnen. Ook voor hen gold dat ze niet meer werden gehuisvest in Berkenbosch, maar in Eygelshoven. Inmiddels zaten er nog twee stakers vast. Met deze twee was iets bijzonders aan de hand. Het waren broers en geboren in Nederland. Anton Tomczyk was geboren op 1 november 1925 in Schaesberg en zijn broer Joseph op 15 augustus 1930 in Heerlen. Hun ouders waren tijdens de eerste wereldoorlog als zoveel anderen naar Limburg gekomen. Vader Franz werkte als houwer en samen met moeder Elisabeth Andrzejerski kreeg hij negen kinderen, van wie er minstens vier de mijn in gingen. In 1935 keerde het gezin naar Polen terug, maar in 1948 verhuisden de broers weer naar Limburg.

De twee in Nederland geboren mijnwerkers werden vastgehouden tot 15 juni. Na anderhalve maand detentie zonder dat daar een rechter aan te pas was gekomen, werden zij pas vrijgelaten. We kunnen deze affaire gerust een smet op het blazoen van de Nederlandse arbeidsverhoudingen noemen en misschien is dat ook wel de reden dat de staking uit de statistieken is gehouden.

Bronnen
Pogingen door mij gedaan om de stakers of eventuele nazaten te achterhalen zijn helaas op niets uitgelopen

Archief van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. (Hoofd)-Afdeling Arbeidsverhoudingen, 1942-1967, p. 373
A. P. Versteegh, De onvermijdelijke afkomst? De opname van Polen in het Duits, Belgisch en Nederlands mijnbedrijf in de periode 1920-1930, Hilversum 1994.