Hans Arends en Kees Stuurop

JAN VAN ZOMEREN (1848-1902)

't Is Zondagmorgen. 't Is 31 Augustus. Daar gaat een man, gekleed in colbert-costuum. Daar zet hij voet voor voet en richt zijn schreden naar 't station Muiderpoort. Onderweg groeten enkelen hem en hij wederkeerig wuift met de hand of salueert van uit de verte. Lachend, langzaam voortgaande bereikt hij 't stati­on. De man moet naar Utrecht. Hij moet daarheen, omdat zijn functie, zijn werk hem roept. Er is in de Donkerstraat een verga­dering waar L.M. Hermans spreekt. Die zal 't hebben over het Nationaal Arbeids Secretariaat. Wat er gezegd gaat worden, weet niemand, maar het N.A.S. aanranden ... neen, dat laat de kalm zijn weg vervolgende man niet toe. 't Is daarom dan ook, dat hij heen gaat om het NAS, dat is de ziel der georganiseerde arbei­ders, tegen mogelijke aanvallen te verdedigen. 't Is feest in zijn binnenste. Zeker hij juicht nu aan hem is overgelaten die machtige organisatie te verdedigen, als 't er op aankomt. Kalm, als hij gekomen is, koopt hij zijn kaart en daarmee gewapend begeeft hij zich naar het tweede perron ... Maar halt ! wat zie 'k? daar valt een man op de rails; zijn houding is als die van iemand die plotseling verlamd is; toe ... ijlings er heen  ... m'n God, 't is Jan van Zomeren! ... Maar is er dan geen hulp? ja toch, politie komt; de man wordt weggedragen en later bij zijn gezin als ... lijk thuis gebracht. Jan van Zomeren, de ziel der arbeidersbeweging, de voorzitter van het Nationaal Arbeids Secretariaat, hij is niet meer. 't Is donker in de harten der arbeiders in Nederland.

Jan Nicolaas van Zomeren was van februari 1896 tot 31 augustus 1902 voorzitter van het NAS. Het NAS ontwikkelde zich in die jaren tot het centrale punt van de Nederlandse vakorganisatie. Desondanks is van hem weinig overgeleverd. Hij schreef weinig tot niets, hij zat vooral voor.

Jan van Zomeren werd op 21 februari 1848 in Amsterdam geboren. Hij had nog drie broers. De familie is oorspronkelijk afkomstig uit het brabantse dorpje Someren. Zijn vader, geboren in 1824, trekt rond zijn twintigste van Breda naar Amsterdam. Jan groeit op in een katholiek milieu, gaat naar een katholieke school en brengt het zelfs tot misdienaar. "Jan was zeer streng orthodox opgevoed, de prediking van tevredenheid zat er zeer diep in", herinnert zich zijn vriend en vakgenoot H.J.G. Jansen van Galen.

Al op tienjarige leeftijd gaat Jan met zijn vader mee om het metselaarsvak te leren. Vanaf die tijd tot aan het moment dat hij als voorzitter van het NAS vrijgesteld wordt is hij werkzaam als metselaar. Vanaf hun kennismaking in 1873 - zij zijn dan beiden 25 jaar oud - is het vooral Jansen van Galen, die hem bewerkt om toe te treden tot de socialistische beweging. Jansen van Galen is betrokken bij de beweging rond de Eerste Internationale in 1869. In Van Zomeren herkent hij een geestverwant: "Van Zomeren was anders dan anderen, Van Zomeren had gevoel, had begrip, dat er wanverhoudingen in de Maatschappij bestonden, doch wist deze niet te omlijnen, kon de belangen der standen niet onderscheiden, doch begreep goed dat er wat haperde en hoe kon dat anders?" Van Galen probeert hem te overtuigen, maar windt zich nogal eens op: " (...) mocht ik mij soms al eens opwinden en dat gebeurde nogal eens, Jan maande altijd tot kalmte: 'niet kwaad worden, mijn jongen', waren meestal zijn woorden." Deze verdraagzaamheid ten opzichte van andersdenkenden, maar tegelijkertijd zijn standvas­tigheid ten opzichte van zijn eigen principes zijn bij hem karaktereigenschappen, die hem in het NAS ook kenmerken.

Waarschijnlijk eind 1885 wordt Van Zomeren lid van de SDB. Hij zet zich direct met hart en ziel in. Hij richt zich vooral op de bewustwording en organisatie van vakgenoten. In 1887 wordt hij lid van de Metselaars- en Opperlieden Vereeniging 'Vrijheid en Recht'. In 1891 is hij voorzitter van de Kalk- en Steenbewerkers­vereeniging te Amsterdam.

Als voorzitter van deze vereniging verschijnt hij in 1891 voor de staatscommissie, die een onderzoek instelt naar de arbeidsomstan­digheden van de arbeiders. Hij laat zich zien als een arbeider, bij wie kwaliteit hoog aangeschreven staat. Dat geldt voor zijn negatieve beoordeling van de revolutiebouw, van de opleidingen in het bouwvak, van het slechte materiaal en van het lage peil van de bazen. Ook het drankmisbruik, aangewakkerd door het laat uitbetalen van het loon in kroegen, heeft zijn kritiek. Uitgebreid komt tijdens het gesprek met de commissie de algemene verhouding patroon-arbeider aan de orde. Van Zomeren vertelt dat zo'n tien jaar geleden op initiatief van de patroons Staal & Haalmeyer eens een vergadering is gehouden om tot een organisatie voor het gemeenschappelijk behartigen van de belangen van pa­troons en werklieden te komen. Die poging mislukte door sabotage van de kant van een vakvereniging. Op de vraag van de commissie of dat nu (1891) meer kans zou maken, antwoordt Van Zomeren dat dit ook nu verworpen zou worden: "Het is de algemeene opinie van het volk, waarmede ik omga. De klove tusschen patroon en werkman is breeder geworden. Zij vertrouwen elkaar niet meer." De werkman wil ook niet meer samenwerken, zo zegt Van Zomeren, door de ontwikkeling van zijn kennis.

Door de grote inzet van Van Zomeren komt in 1894 een vereniging van metselaars tot stand: Door Verbroedering Verbetering (DVV). Hoewel hij  al jarenlang deel uitmaakt van de SDB en actief is in de organisatie van metselaars, treedt hij pas op de voorgrond in de winter van 1893-1894. Hij is dan al midden veertig. Hij neemt zitting in een 'comitá‚á tot leiding van betoogingen van werkeloo­zen'. Samen met Jansen van Galen gaat hij op bezoek bij de burge­meester van Amsterdam.

Op de jaarvergadering van het NAS van februari 1896 wordt Van Zomeren gekozen tot voorzitter. En Gerrit van Erkel is dan de secretaris van het bestuur. Samen zullen zij jarenlang in deze functies het NAS leiden. Centraal punt van waaruit de werkzaamhe­den geleid werden is het kantoortje aan de Rozengracht. De orga­nisatie is nog primitief. Er is geen sprake van uitgebreide administratie, van een apparaat waarbij de zaken van achter het bureau geregeld kunnen worden. Hun werk bestond vooral uit het in goede banen leiden van stakingen, het optreden als bemiddelaar bij geschillen tussen arbeider en baas. De organisatie¬werkzaamhe­den voeren Van Zomeren naar alle streken van het land, nu eens in Vlissingen dan weer in Groningen. Naar aanleiding van zijn optre­den in Vlissingen meldde het eigen Correspondentieblad: "Geheel Vlissingen voelde achting voor hem. Wanneer hij in Vlissingen liep, dan riepen de kleinste jongens tegen hem: 'Dag oome Jan' en menigmaal als hij er was, kwamen de jongens van de Schelde naar hem toe en vroegen hem: 'Oome Jan, is er weer werkstaking?' en wilden zij de enkele centen, waarover zij beschikten, aan hem afdragen tot financieelen steun."

In de tijd van zijn voorzitterschap is er hevige richtingstrijd in de arbeidersbeweging, die ook het NAS niet ongemoeid laat. Uit de spaarzame uitspraken en typeringen komt Van Zomeren naar voren als een typische 'vakverenigingsman'. Dat gold bijvoorbeeld voor zijn opmerkingen tijdens de discussie op 3 april 1892 na een rede van Cornelissen. Het samenwerken met niet-socialisten is moeilijk en rooms-katholieken komen straks nog met de encycliek aankomen. Deze opmerking zegt voldoende over de ontwikkeling die Van Zome­ren heeft doorgemaakt. Na een jarenlange worsteling met zijn katholieke verleden komt hij voor een keuze voor de SDB en via die keuze tot zijn actieve optreden in zijn vak. In de SDB leert hij zowel Domela als Cornelissen kennen en wordt hij geconfron­teerd met de verschillende theoretische opvattingen die zich in de SDB ontwikkelden.

Typeringen van hem, die uitsluitend zijn eenvoud, zijn op de praktijk gerichtheid benadrukken geven een vertekend beeld. Van Zomeren ontleent zijn populariteit en gezag in de beweging juist aan een combinatie van een duidelijk socialistisch standpunt en het feit dat hij dit als 'man van de praktijk' weet over te brengen op zijn mede©arbeiders. Binnen het NAS was hij als voor­zitter een boven de verschillende partijen staande figuur, die steeds benadrukte wat de arbeiders samenbond. Van Zomeren houdt zijn mening consequent buiten het NAS. Hij wil de partijstrijd buiten het NAS houden. Bij belangrijke discussies in het NAS houdt hij zich op de achtergrond. Secretaris Van Erkel zal de mening van het bestuur verwoorden, zoals op het reorganisatiecon­gres in 1901.

Van Zomeren vindt solidariteit minstens zo belangrijk als hechte organisatie. Hij is bang voor vervreemding van de leiders van de vakorganisatie ten opzichte van de leden. Slechts schoorvoetend accepteert hij in 1900 een positie als vrijgestelde, gesalarieer­de voorzitter met een salaris van zestien gulden in de week en 'vrije woning'. Hij vreest dat hij daardoor niet zal blijven die hij was. De arbeiders zelf zullen de strijd moeten voeren.

Na zijn dood blijkt hoe geliefd Van Zomeren wel was en hoe hij werd gewaardeerd als voorzitter van het NAS. In vrijwel alle vakbondsbladen verschijnen necrologieën, zijn begrafenis is een betoon van massale steun aan het NAS. Maar zijn dood en zijn begrafenis worden toch ook weer een triest voorbeeld van de haat en nijd, van de tweespalt in de arbeidersbeweging. Voornamelijk loftuitingen van verwante organisaties en ook van Henri Polak, maar de redacteur van Het Volk schreef: "Wij hebben vaak te kennen gegeven, dat Van Zomeren als voorzitter van het NAS een plaats bekleede waarvoor hij de noodige eigenschappen niet bezat, dan dat men van ons thans een lofrede op de doode zou kunnen verwachten." Over deze passage stak in NAS-gelederen een storm van verontwaardiging op.

De begrafenisstoet trok in een lange tocht door Amsterdam en was een indrukwekkende gebeurtenis. Drieduizend deelnemers, tachtig verenigingen en veertig vaandels. Maar vooral: "Overal waar de stoet langs kwam stonden duizenden mensen geschaard, en af en toe zag men groepen arbeiders die hun hoed of pet afzetten en ook hun laatste groet lieten hooren: 'Dag oome Jan!'". Van Zomeren werd begraven aan de Haarlemmerweg. Bijna een jaar later wordt er een monument onthuld: "Zo zou Jan van Zomeren blijven voortleven in de harten der arbeiders."

Bron
P. Hols, 'Zondagmorgen', in: Het Volksdagblad, 30.8.1903

Zie ook het interview met kleindochter Aleida van Zomeren.